Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:190

Zaaknummer

16-103/DH/RO

Inhoudsindicatie

Gegronde klacht over advocaat wederpartij. De klacht houdt in dat klager de volledige vordering van de wederpartij heeft voldaan, inclusief de kosten voor het gelegde beslag, maar dat verweerder desondanks niet wil overgaan tot het opheffen van het gelegde beslag. Verweerder heeft klager bericht dat hij enkel wil overgaan tot opheffing van het beslag indien klager een bedrag van EUR 600,- aan “voorschot” betaalt. De raad overweegt dat verweerder klager niet eerder dan 6 november 2015, nadat klager op 5 november 2015 een klacht jegens hem had ingediend bij de deken, te kennen heeft gegeven dat hij er ook voor kan kiezen om zich rechtstreeks tot de deurwaarder te wenden teneinde het beslag te laten opheffen, alsmede dat hij niet verplicht is om gebruik te maken van de diensten van verweerder. Bovendien zijn de kosten van de werkzaamheden van verweerder in het kader van het opheffen van de beslagen reeds in het vonnis opgenomen als ‘nasalaris’. Het had op de weg van verweerder gelegen om, ter voorkoming van misverstanden, klager reeds op het moment dat hij hem voor het eerst confronteerde met de betalingsverplichting te wijzen op de mogelijkheid om het beslag bijvoorbeeld via de deurwaarder te laten opheffen. Verweerder heeft aanvankelijk echter slechts gewag gemaakt van één mogelijkheid, namelijk van betaling op de derdengeldenrekening van zijn eigen kantoor en aansluitende – niet kosteloze - actie door verweerder, en klager pas ná het indienen van de klacht bericht dat het ook mogelijk was om het beslag rechtstreeks via de deurwaarder te laten opheffen. Door daarnaast de indruk te wekken dat het beslag slechts zou worden opgeheven indien klager een voorschot van EUR 600,- aan verweerder zou betalen, heeft verweerder niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen die hem in dit verband jegens klager had gepast. Berisping, terugbetaling griffierecht en kostenveroordeling t.g.v. klager en NOvA.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 29 augustus 2016

in de zaak 16-103/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 5 november 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 28 januari 2016 met kenmerk R 2016/05 edl, door de raad ontvangen op 29 januari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juli 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager was verwikkeld in een juridisch geschil met betrekking tot  een door hem verhuurde woning. De wederpartij van klager werd in die procedure bijgestaan door verweerder.

2.2 Bij vonnis van 21 augustus 2015 heeft  de rechtbank Rotterdam, sector Kanton, klager veroordeeld tot voldoening van een bedrag van EUR 2.725,- aan hoofdsom, te vermeerderen met onder meer de verschuldigde rente, geliquideerde kosten en het forfaitaire ‘nasalaris’ van de advocaat.

2.3 Klager is niet onmiddellijk tot betaling overgegaan. Verweerder heeft daarom op 29 september 2015 namens zijn cliënt diverse executoriale beslagen laten leggen, onder meer op de woning van klager.

2.4 Verweerder heeft klager op 6 oktober 2015 per e-mail als volgt bericht:

“(…) Aangezien u in het geheel niet reageert en niet voldoet aan de gerechtelijke uitspraak heeft mijn cliënt zich genoodzaakt gezien om executoriale beslagen te leggen. U bent thans aan mijn cliënt verschuldigd: (…) totaal € 4.548,33. U kunt dit bedrag direct betalen middels overboeking naar bankrekeningnummer (…) ten name van Stichting beheer derdengelden [advocatenkantoor verweerder]. U dient dan tevens een aanvullend bedrag te betalen van € 600,00 ten titel van voorschot, waarna de gelegde executoriale beslagen op de woning en bankrekeningen worden opgeheven. Ik wijs u er op dat de door mij te verrichten werkzaamheden (mijn honorarium) alsdan eveneens worden doorbelast.”

2.5 Bij e-mail van 7 oktober 2015 heeft verweerder klager het volgende bericht:

“(…) In mijn overzicht per brief van 6 oktober 2015 zijn de kosten van betekening van het vonnis met bevel tot betaling niet opgenomen. U bent naast het in deze brief opgenomen bedrag tevens € 92,63 verschuldigd. Het totaalbedrag dat u derhalve moet betalen is € 4.640,96. Indien u opheffing wilt van het beslag dan dient u tevens het voorschot te betalen van € 600,00.”

2.6 Verweerder heeft klager bij brief van 9 oktober 2015 verzocht het restantbedrag van EUR 92,63 direct te voldoen.

2.7 Klager heeft de deurwaarder op 9 oktober 2015 per e-mail bericht dat hij het totaalbedrag van EUR 4.548,33 op 8 oktober 2015 had overgemaakt naar de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder, alsmede dat hij recht had op terugbetaling van een teveel betaald bedrag van EUR 19,12. Klager heeft de deurwaarder voorts bericht dat hij ervan uitging dat hij aan al zijn verplichtingen had voldaan, zodat de beslagen per direct konden worden opgeheven.

2.8 De beslagen zijn niet opgeheven.

2.9 Klager heeft op 5 november 2015 een klacht over verweerder ingediend bij de deken.

2.10 Op 6 november 2015 heeft klager verweerder per e-mail het volgende bericht:

“(…) Nu ruim 4 weken na betaling van de volledige kosten, zonder tegen bericht, Dien ik een klacht in bij de deken tegen [verweerder] door mij eerst onder ontoelaatbare wijze onder druk te zetten en vervolgens €600,- voorschot en honorarium te eisen voor het opheffen van het beslag.”

2.11 Verweerder heeft daar bij e-mail van 6 november 2015 als volgt op gereageerd:

“(…) U mag ook zelf het beslag laten opheffen; u hoeft geen gebruik te maken van mijn diensten. Als u het via mij laat lopen dient u mijn kosten te voldoen.”

2.12 Bij brief van 5 januari 2016 heeft de deken partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.

2.13 Klager heeft de deken bij brief van 21 januari 2016 verzocht het klachtdossier door te zenden naar de raad van discipline.

  

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat klager de volledige vordering van de wederpartij heeft voldaan, inclusief de kosten voor het gelegde beslag, maar dat verweerder desondanks niet wil overgaan tot het opheffen van het gelegde beslag. Verweerder heeft klager bericht dat hij enkel wil overgaan tot opheffing van het beslag indien klager een bedrag van EUR 600,- aan “voorschot” betaalt in het kader van deze opheffing. 

3.2 Klager heeft aangevoerd dat hij op 8 oktober 2015 het blijkens de brief van 6 oktober 2015 verschuldigde totaalbedrag, ter hoogte van EUR 4.548,33, geheel heeft voldaan en dat het beslag vanaf dat moment diende te worden opgeheven.  

  

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna waar nodig zal worden ingegaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Klager heeft een klacht ingediend tegen de advocaat van de wederpartij. Derhalve heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of (3) indien de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2 Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager meermalen heeft uitgenodigd om conform het vonnis aan zijn verplichtingen te voldoen, maar dat klager daarop niet heeft gereageerd. Op 29 september 2015 zijn vervolgens executoriale beslagen gelegd en klager is middels een brief van 6 oktober 2015 opnieuw in de gelegenheid gesteld om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. Aangezien klager niet op de berichten van verweerder reageerde, heeft verweerder in zijn brief van 6 oktober 2015 tevens vermeld dat klager, nadat hij aan zijn verplichtingen had voldaan, tevens een aanvullend bedrag ten titel van voorschot diende te betalen van EUR 600,-. Verweerder heeft klager daarbij gewezen op het feit dat de door verweerder alsdan te verrichten werkzaamheden eveneens doorbelast zouden worden. Toen op 6 november 2015 bleek dat klager meende dat het betalen van het voorschot van EUR 600,- aan verweerder een voorwaarde zou zijn voor het opheffen van het beslag, heeft verweerder klager direct bericht dat het voorschot slechts betaald dient te worden indien klager gebruik wil maken van de diensten van verweerder. Dat klager begreep dat hij ook zelf kon zorgdragen voor het doorhalen van het gelegde executoriale beslag, blijkt volgens verweerder uit het feit dat klager zich bij e-mail van 9 oktober 2015 tot de deurwaarder heeft gewend.

5.3 De raad overweegt hieromtrent als volgt.

5.4 Vast staat, dat verweerder klager niet eerder dan bij brief van 6 november 2015, nadat klager op 5 november 2015 een klacht jegens hem had ingediend bij de deken, te kennen heeft gegeven dat hij er ook voor kan kiezen om zich rechtstreeks tot de deurwaarder te wenden teneinde het beslag te laten opheffen, alsmede dat hij niet verplicht is om gebruik te maken van de diensten van verweerder. Eveneens staat vast dat de kosten van de werkzaamheden van verweerder in het kader van het opheffen van de beslagen reeds in het vonnis van 21 augustus 2015 zijn opgenomen als ‘nasalaris’.

5.5 Naar het oordeel van de raad had het op de weg van verweerder gelegen om, ter voorkoming van misverstanden, klager reeds op het moment dat hij hem voor het eerst confronteerde met de betalingsverplichting te wijzen op de mogelijkheid om het beslag bijvoorbeeld via de deurwaarder te laten opheffen. Verweerder heeft aanvankelijk echter slechts gewag gemaakt van één mogelijkheid, namelijk van betaling op de derdengeldenrekening van zijn eigen kantoor en aansluitende – niet kosteloze - actie door verweerder, en klager pas ná het indienen van de klacht bericht dat het ook mogelijk was om het beslag rechtstreeks via de deurwaarder te laten opheffen. Door daarnaast de indruk te wekken dat het beslag slechts zou worden opgeheven indien klager een voorschot van EUR 600,- aan verweerder zou betalen, heeft verweerder niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen die hem in dit verband jegens klager had gepast. De omstandigheid dat klager zich bij e-mail van 9 oktober 2015 tot de deurwaarder heeft gewend doet niet af aan dit oordeel van de raad. Het is en was verweerder, blijkens het verhandelde ter terechtzitting, immers bekend dat de deurwaarder onder de gegeven omstandigheden eerst zou overgaan tot opheffing van het beslag nadat verweerder hem zou hebben bericht dat klager aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan (dwz: betaald zou hebben op de derdenrekening van verweerder) en dat het beslag kon worden opgeheven. 

5.6 Gelet op het voorgaande heeft verweerder jegens klager gehandeld in strijd met de zorg die hij als advocaat jegens hem had behoren te betrachten. Verweerder heeft daardoor gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

5.7 De klacht is gegrond.

 

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

  

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,- aan reiskosten.

7.3  De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en zaaknummer 16-103/DH/RO.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, T. Hordijk, P.S. Kamminga en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door

mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van

29 augustus 2016.

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 augustus 2016 verzonden.