Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:194

Zaaknummer

15-653/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening in een strafrechtelijke procedure. Niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 29 augustus 2016

in de zaak 15-653/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 3 juni 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 december 2015 met kenmerk R 2015/112 edl, door de raad ontvangen op 9 december 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 juni 2016 in aanwezigheid van verweerder, klager en zijn vrouw.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    de in paragraaf 1.2 genoemde brief van de deken;

-    de bij deze brief gevoegde bijlagen 1 t/m 9;

-    de email van klager van 6 januari 2016 met bijlagen.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klager van 13 november 2014 tot 3 februari 2015 bijgestaan in een strafrechtelijke procedure.

2.2    Verweerder heeft bij brief van 22 januari 2015 het Openbaar Ministerie verzocht om camerabeelden van het aan klager verweten incident te mogen bekijken en om een tweetal getuigen op te roepen voor de terechtzitting.

2.3    Op 2 februari 2015 is de strafzaak tegen klager ter terechtzitting bij de politierechter in de Rechtbank Rotterdam behandeld. Verweerder heeft toen verklaard dat hij uitdrukkelijk gemachtigd was klager te verdedigen.

2.4    Klager heeft op 2 februari 2015, vlak voordat de zitting plaatsvond, een hartinfarct gekregen, waardoor hij niet ter terechtzitting van die dag aanwezig kon zijn.

2.5    De vrouw van klager heeft tijdens de behandeling van de klachtzaak op 27 juni 2016 verklaard dat zij op 2 februari 2015 verweerder vlak voor de zitting telefonisch heeft gesproken. Zij heeft toen aan verweerder doorgegeven dat zij met haar man onderweg was naar het ziekenhuis. Zij heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren of haar man toen stond op aanhouding, noch of zij tijdens dit telefoongesprek aan verweerder heeft gemeld dat haar man bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig wilde zijn.

2.6    De politierechter heeft klager op 2 februari 2015 veroordeeld voor het hem ten laste gelegde.

2.7    Klager heeft een tegen het vonnis aanvankelijk ingesteld hoger beroep ingetrokken. Klager heeft aldus, om hem moverende redenen, geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in hoger beroep alsnog persoonlijk te verschijnen en al hetgeen hem ter verdediging recht voor kwam, te berde te brengen. Het vonnis van de politierechter is inmiddels onherroepelijk geworden.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    door klager aangedragen ontlastend bewijs niet tijdens de zitting heeft ingebracht, althans dat hij niet tijdig om ontlastend bewijs heeft gevraagd;

b)    er niet voor heeft gezorgd dat de behandeling zitting ter terechtzitting werd aangehouden, zodat klager de terechtzitting zou kunnen bijwonen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft met betrekking tot het eerste klachtonderdeel aangevoerd dat hij het Openbaar Ministerie tijdig heeft verzocht om de camerabeelden te mogen bekijken, maar dat  hier niet tijdig op is gereageerd, zodat de beelden niet ter zitting voorhanden waren. De noodzaak van het alsnog zien van de beelden ter terechtzitting is echter volgens verweerder komen te ontvallen, gelet op het voorhanden ontegenzeggelijke belastende bewijsmateriaal, bestaande in onder meer een door de politierechter ter zitting bestudeerde foto en een ter zitting afgelegde belastende verklaring door een getuige.

4.2    Voorts heeft verweerder betwist dat hem door of namens klager om aanhouding van de behandeling ter terechtzitting is verzocht.

 

5    BEOORDELING

5.1    Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Nu verweerder gemotiveerd heeft aangevoerd dat hij wel tijdig om nadere (volgens klager ontlastende) informatie heeft verzocht en dat hij – mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting – niet tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van klager, kan niet worden vastgesteld dat verweerder op dit punt klachtwaardig heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Voorop staat, dat een ieder het recht heeft om aanwezig te zijn ter terechtzitting waar zijn zaak behandeld wordt. Feit van algemene bekendheid is, dat niet iedere verdachte in een strafzaak van dat recht gebruik wenst te maken en dat regelmatig wordt gekozen voor, dan wel wordt volstaan met, het naar de strafzitting afvaardigen van een gemachtigd raadsman.

5.4    Verweerder heeft – door klager niet weersproken – gesteld gemachtigd te zijn geweest om klager ter zitting te vertegenwoordigen en hij heeft voorts gesteld geen opdracht te hebben gehad om ter zitting om aanhouding te vragen.

5.5    Tegenover de stelling van klager dat hij bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig had willen zijn en dat verweerder om aanhouding had moeten vragen, staat het verweer dat klager in de aanloop naar de procedure nooit te kennen heeft gegeven in ieder geval van zijn aanwezigheidsrecht ter zitting gebruik te willen maken, noch aan verweerder heeft verzocht of doen verzoeken, om de zaak daartoe aan te houden op 2 februari 2015. Verweerder heeft voorts, door klager onvoldoende weersproken, gesteld dat enige tijd voordat de zitting plaatsvond, reeds met klagers vrouw was afgestemd dat klager te veel stress zou ondervinden van het bijwonen van de zitting, zodat het de voorkeur verdiende dat verweerder klager aldaar zou vertegenwoordigen. Gelet hierop, en op de in paragraaf 2.5 genoemde verklaring van de vrouw van klager ter zitting, is niet komen vast te staan dat door klager kenbaar is gemaakt aan verweerder dat hij hoe dan ook van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wilde maken, noch dat op 2 februari 2015 aan verweerder is verzocht om aanhouding van de behandeling ter terechtzitting te vragen, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. T. Hordijk en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 augustus 2016.

Griffier    Voorzitter 

Deze beslissing is in afschrift op 29 augustus 2016 verzonden.