Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:192

Zaaknummer

16-178/DH/DH

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. De klacht betreft het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klager. De raad oordeelt dat de plaatsvervangend voorzitter in zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast, in die zin dat de advocaat een grote vrijheid toekomt de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze die haar passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden van verzet niet slagen en heeft de plaatsvervangend voorzitter de klacht terecht kennelijk ongegrond bevonden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 29 augustus 2016

in de zaak 16-178/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 25 maart 2016 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 24 september 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 25 februari 2016 met kenmerk K249 2015 ab/ksl, door de raad ontvangen op 26 februari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 25 maart 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 25 maart 2016 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 19 april 2016, door de raad ontvangen op 20 april 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 27 juni 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 19 april 2016.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager en [B.V. X] hebben op 8 oktober 2009 een arbeidsovereenkomst ondertekend. Klager is [functienaam] geworden op de afdeling Research & Development.

2.2    De arbeidsovereenkomst is per 31 oktober 2012 met wederzijds goedvinden beëindigd. In verband daarmee  hadden partijen op 17 augustus 2012 een vaststellingsovereenkomst getekend, onder meer inhoudend dat zij elkaar over en weer finale kwijting verleenden.

2.3    [B.V. X] heeft klager na 31 oktober 2012, derhalve na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, verzocht om mee te werken aan – kort gezegd – het op naam van [B.V. X] doen stellen van diverse intellectuele en industriële eigendomsrechten, die mede op naam van klager, zijnde mede-uitvinder, gesteld waren.

2.4    Klager heeft geweigerd aan het verzoek gevolg te geven.

2.5    Verweerster heeft klager namens [B.V. X] bij brief van 25 januari 2013 gesommeerd om alsnog mee te werken, door diverse op de overdracht betrekking hebbende formulieren te ondertekenen.

2.6    Vervolgens heeft verweerster klager, bij uitblijven van diens reactie op voornoemde brief, namens haar cliënte gedagvaard in kort geding.

2.7    Bij vonnis van 7 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank [plaatsnaam] klager onder andere veroordeeld genoemde formulieren te ondertekenen, onder oplegging van een dwangsom.

2.8    Klager heeft geen hoger beroep aangetekend tegen voormeld vonnis, en de hem daarna ter tekening voorgelegde formulieren ondertekend.

2.9    Bij brief van 24 september 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    klager onrechtmatig heeft benaderd;

b)    doelbewust de interpretatie van feiten heeft verdraaid;

c)    doelbewust onwaarheden heeft verkondigd;

d)    klager onrechtmatig heeft bedreigd.

3.2    Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster hem bij brief van 25 januari 2013 heeft bedreigd en hem met het sturen van deze brief onrechtmatig heeft benaderd; met de vaststellingsovereenkomst was er immers finale kwijting over en weer verleend. In genoemde brief heeft verweerster onwaarheden verkondigd en zij heeft de interpretatie van feiten verdraaid.

3.3    Bij brief van 12 februari 2016 heeft klager hieraan toegevoegd dat onderzocht moet worden of verweerster redelijkerwijs had kunnen weten of de door haar geponeerde stellingen op waarheid berustten of niet. Indien de stellingen van verweerster niet op waarheid berustten, had zij deze stellingen niet mogen poneren en had zij klager ook geen dreigbrief mogen sturen. Het vonnis van de voorzieningenrechter is een bevestiging dat de door verweerster geponeerde stellingen niet waar zijn.

3.4    Klager is blijkens zijn verzetschrift in verzet gekomen tegen een deel van de voorzittersbeslissing. Ter zitting heeft klager zijn verzet vervolgens uitgebreid tot een verzet in volle omvang. Klager stelt dat de plaatsvervangend voorzitter zijn beoordeling onvoldoende heeft onderbouwd.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft betwist dat haar enig tuchtrechtelijk verwijt verweten zou kunnen worden.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht betreft het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klager. De raad oordeelt dat de plaatsvervangend voorzitter in zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast, in die zin dat de advocaat een grote vrijheid toekomt de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze die haar passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.

5.2    Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden van verzet niet slagen en heeft de plaatsvervangend voorzitter de klacht terecht kennelijk ongegrond bevonden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. T. Hordijk en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 augustus 2016.

Griffier    Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 augustus 2016 verzonden.