Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-08-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:196
Zaaknummer
16-394/DH/RO
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat wederpartij. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar, zonder tussenkomst van haar advocaat, twee brieven heeft gezonden. De raad is van oordeel dat de brieven niet kunnen worden aangemerkt als een aanzegging met rechtsgevolg in de zin van gedragsregel 18 lid 2. De eerste brief betreft immers een sommatie aan klaagster om medewerking te verlenen aan een inspectie van haar woning, terwijl de tweede brief primair eveneens een sommatie betreft en slechts subsidiair een opzegging van het huurcontract. Reeds daarom is de uitzondering van gedragsregel 18 lid 2 niet van toepassing. Gelet op gedragsregel 18 lid 1 had verweerder de brieven derhalve rechtstreeks dienen te richten aan de advocaat van klaagster (die immers bij hem bekend was) en niet aan klaagster zelf. Klacht gegrond. Waarschuwing, kostenveroordeling t.g.v. NOvA en terugbetaling griffierecht.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 29 augustus 2016
in de zaak 16-394/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij e-mailberichten van 24 en 27 november 2015 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 25 april 2016 met kenmerk R 2016/35 ml, door de raad ontvangen op 26 april 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juli 2016 in aanwezigheid van verweerder en klaagster, vergezeld van haar gemachtigde.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster is verwikkeld in een juridisch geschil met de verhuurder van de door haar gehuurde woning. Klaagster wordt in dat verband bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder behartigt in dat kader de belangen van de verhuurder.
2.2 Verweerder en de gemachtigde van klaagster hebben op 23 november 2015 telefonisch contact gehad. De gemachtigde van klaagster heeft verweerder op 23 november 2015 een e-mail gestuurd ter bevestiging van het gevoerde telefoongesprek en aangegeven dat zijn cliënte slechts onder bepaalde voorwaarden haar medewerking wilde verlenen aan een inspectie van de door haar gehuurde woning.
2.3 Bij een per e-mail verstuurde brief van 24 november 2015 heeft verweerder klaagster onder meer als volgt bericht:
“(…) Tot mij wendde zich [verhuurder] terzake van het navolgende. Mijn cliënte heeft vastgesteld dat u in strijd met de huurovereenkomst het gehuurde niet gebruikt voor bewoning maar (tevens) voor bedrijfsdoeleinden. Mijn cliënte heeft haar makelaar (…) verzocht om het gehuurde te inspecteren teneinde vast te stellen in welke omvang u inbreuk maakt op de huurovereenkomst (…). (…) U hebt te kennen gegeven (via uw advocaat) dat u weigert om medewerking te verlenen aan de inspectie. Namens mijn cliënte dien ik u thans met kracht van sommatie te verzoeken om binnen twee dagen na heden mij te bevestigen dat u uw verplichtingen uit hoofde van de gesloten huurovereenkomst nakomt en mijn cliënte in staat stelt tot inspectie op de naleving van het contract op de wijze zoals hiervoor is omschreven. (…) Ik zend u deze brief rechtstreeks gelet op het rechtsgevolg dat verbonden is aan mijn verzoek c.q. sommatie. Ik zend een afschrift van mijn brief aan uw advocaat, [gemachtigde van klaagster].”
2.4 Verweerder heeft zijn brief d.d. 24 november 2015 aan klaagster bij e-mailbericht van 24 november 2015 doorgezonden aan de gemachtigde van klaagster met de volgende mededeling:
“Naar aanleiding van uw emailbericht van 23 dezer zond ik uw cliënte bijgaande brief. Ik zond haar deze rechtstreeks gelet op het daaraan verbonden rechtsgevolg. (…)”
2.5 Vervolgens heeft de gemachtigde van klaagster verweerder bij e-mail van 24 november 2015 bericht dat klaagster er niet van gediend was dat zij rechtstreeks door verweerder werd benaderd, alsmede dat zij haar gemachtigde opdracht had gegeven een klacht over verweerder in te dienen bij de deken. Voorts heeft de gemachtigde van klaagster die avond per e-mail een klacht over verweerder ingediend bij de deken.
2.6 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 27 november 2015 onder meer het volgende bericht:
“(…) Mijn cliënte heeft meerdere malen mondeling en schriftelijk, doch tevergeefs, u nadrukkelijk verzocht en gesommeerd om een einde te maken aan dit met de bestemming strijdige gebruik. (…) U weigert aan deze verzoeken en sommaties te voldoen. U bent thans in verzuim. Op grond van het voorstaande moet geoordeeld worden dat u toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de met mijn cliënte gesloten huurovereenkomst waaruit volgt dat het gehuurde uitsluitend moet worden gebruikt als woonruimte. (…) Ik verzoek u met kracht van sommatie om thans binnen acht dagen na heden het gehuurde terug te brengen tot uitsluitend woonruimte en conform de bestemming uitsluitend als zodanig te gebruiken. (…) Voorts zeg ik hierbij, subsidiair, namens cliënte de huurovereenkomst op nu u zich niet gedraagt zoals een goed huurder betaamt en wel tegen 1 mei 2016. (…) Een kopie zend ik aan uw advocaat [gemachtigde van klaagster].”
2.7 Verweerder heeft zijn e-mail van 27 november 2015 aan klaagster bij e-mail van 27 november 2015 doorgestuurd naar haar gemachtigde, met daarbij onder meer de volgende mededeling: “Ik zend u bijgaand de brief die ik heb gestuurd aan uw cliënte (…). Deze brief heeft een rechtsgevolg. (…)”
2.8 De gemachtigde van klaagster heeft dit e-mailbericht op 27 november 2015 doorgezonden aan de deken.
2.9 De deken heeft partijen bij brief van 31 maart 2016 zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt, waarna klaagster de deken heeft verzocht het klachtdossier door te zenden aan de raad van discipline.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klaagster, zonder tussenkomst van haar advocaat, twee brieven heeft gezonden, te weten op 24 en 27 november 2015.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna – waar nodig – zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt moet zijn dat, zoals ook is neergelegd in het eerste lid van gedragsregel 18, een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden. Vast staat dat deze toestemming in de onderhavige zaak niet is gegeven.
5.2 Verweerder beroept zich ten aanzien van beide brieven op de uitzondering van gedragsregel 18 lid 2. Ingevolge dat lid mag de advocaat, die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan de wederpartij doen, mits hij gelijktijdig een afschrift van zijn brief aan de advocaat zendt. De brief van 24 november 2015 is volgens verweerder gericht op een rechtsgevolg, namelijk een toerekenbaar tekortschieten om te voldoen aan de verplichting van klaagster om medewerking te verlenen aan een inspectie zoals is vastgelegd in de huurovereenkomst. Indien klaagster niet voldoet aan deze schriftelijke aanmaning, is zij immers in verzuim. De brief van 27 november 2015 bevat eveneens een aanzegging met rechtsgevolg, te weten het (subsidiair) opzeggen van de huurovereenkomst, aldus verweerder.
5.3 Anders dan verweerder, is de raad van oordeel dat de brieven van 24 en 27 november 2015 niet kunnen worden aangemerkt als een aanzegging met rechtsgevolg in de zin van gedragsregel 18 lid 2. De brief van 24 november 2015 betreft immers een sommatie aan klaagster om medewerking te verlenen aan een inspectie van haar woning, terwijl de brief van 27 november 2015 primair eveneens een sommatie betreft en slechts subsidiair een opzegging van het huurcontract. Reeds daarom is de uitzondering van gedragsregel 18 lid 2 niet van toepassing. Gelet op gedragsregel 18 lid 1 had verweerder de brieven van 24 en 27 november 2015 derhalve rechtstreeks dienen te richten aan de advocaat van klaagster (die immers bij hem bekend was) en niet aan klaagster zelf.
5.4 Voorts overweegt de raad dat, indien en voor zover de brieven van 24 en 27 november 2015 al waren gericht op enig rechtsgevolg, de raad in de onderhavige situatie niet is gebleken van enige noodzaak om de brieven rechtstreeks naar klaagster te sturen. Ook van een andere rechtens aanvaardbare reden om klaagster direct te benaderen, is niet gebleken.
5.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder gedragsregel 18 heeft geschonden en daarmee in strijd heeft gehandeld met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet. De klacht is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft twee brieven rechtstreeks aan klaagster verzonden terwijl hij wist dat zij werd bijgestaan door een advocaat. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en zaaknummer 16-394/DH/RO.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, T. Hordijk, P.S. Kamminga en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door
mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 augustus 2016.
Deze beslissing is in afschrift op 29 augustus 2016 verzonden.