Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-10-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2016:154
Zaaknummer
16-612/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Ernstig jegens cliënte tekort geschoten door een tweetal incassodossiers niet ter hand te nemen ondanks aansporingen van cliënte en de deken. Gegrond. Voorwaardelijke schorsing van twee weken
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 17 oktober 2016
in de zaak 16-612/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 5 november 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 28 juni 2016 met kenmerk K15-124 , door de raad ontvangen op 30 juni 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht. In de brief van 28 juni 2016 heeft de deken de raad medegedeeld dat zij zich als deken in deze klachtzaak wenst te voegen. Ter zitting van de raad heeft de deken evenwel desgevraagd uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij zich in de onderhavige klachtzaak niet voegt.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 augustus 2016 in aanwezigheid van klaagster, de deken en verweerder. Van de gelijktijdige behandeling van de onderhavige klachtzaak en het dekenbezwaar met kenmerk 16-613/DB/ZWB/d is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken d.d. 28 juni 2016 en de daaraan gehechte stukken.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Op 11 december 2014 heeft klaagster aan verweerder de opdracht verstrekt om de incasso van openstaande facturen te verzorgen. Verweerder heeft de opdracht bij e-mailbericht d.d. 17 december 2014 bevestigd. Het tweetal bij dit e-mailbericht gevoegde voorschotnota’s ten bedrage van ieder € 544,50 is op 22 december 2014 door klaagster voldaan.
2.2 Tijdens een telefoongesprek in februari 2015 heeft verweerder aan klaagster zijn verontschuldigingen aangeboden voor het feit dat hij nog geen actie had ondernomen in de incassodossiers. Op 30 maart, 20 april, 11, 19 en 28 mei, 2, 10, 16 en 23 juni 2015 heeft klaagster verweerder schriftelijk gerappelleerd, op welke berichten verweerder evenzovele malen niet heeft gereageerd.
2.3 Bij e-mailbericht d.d. 28 juni 2015 heeft klaagster de deken verzocht om te bevorderen dat verweerder alsnog actie zou ondernemen om de dossiers af te wikkelen. Mevrouw mr. K, stafjurist van het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de stafjurist”, heeft telefonisch contact opgenomen met verweerder, die heeft toegezegd direct contact met klaagster op te nemen.
2.4 Op 22 juli 2015 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder waarbij verweerder heeft toegezegd de conceptdagvaardingen voor zijn aanstaande vakantie aan klaagster toe te sturen. Omdat klaagster de toegezegde conceptdagvaardingen echter niet ontving heeft klaagster op 30 augustus, 14 en 28 september en 14 en 19 oktober 2015 verweerder wederom schriftelijk gerappelleerd, waarop verweerder niet heeft gereageerd.
2.5 Bij brief d.d. 5 november 2015 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij brief d.d. 18 november 2015 heeft de stafjurist de klacht doorgestuurd aan verweerder met het verzoek voor of uiterlijk op 9 december 2015 te reageren. Omdat een reactie uitbleef heeft de stafjurist verweerder bij brief d.d. 10 december 2015 verzocht om alsnog binnen tien dagen te reageren. Omdat een reactie wederom uitbleef heeft de stafjurist verweerder bij brief d.d. 23 december 2015, tevens verzonden per e-mail, bericht dat indien zijn reactie niet voor of uiterlijk op 28 december 2015 om 13.00 uur zou zijn ontvangen, de deken haar onderzoek naar de klacht zou afronden zonder rekening te houden met het eventuele verweer van verweerder en dat dat de deken zich alsdan zou beraden over het indienen van een dekenbezwaar.
2.6 Bij faxbericht d.d. 28 december 2015 heeft verweerder gereageerd, waarbij hij aan de stafjurist heeft medegedeeld dat hij de gang van zaken en de gebrekkige communicatie met klaagster betreurt. Verweerder heeft voorts aan de stafjurist medegedeeld dat hij in contact zou treden met klaagster teneinde een oplossing tot stand te brengen.
2.7 Bij brief d.d. 28 december 2015 heeft de stafjurist klaagster en verweerder bericht dat de zaak voor een periode van drie weken werd aangehouden.
2.8 Bij e-mailbericht d.d. 19 januari 2016 heeft klaagster de stafjurist bericht dat zij niets van verweerder had vernomen.
2.9 Bij brief d.d. 21 januari 2016 heeft de deken haar standpunt aan klaagster en verweerder kenbaar gemaakt.
2.10 Na een bemiddelingsgesprek bij de deken heeft verweerder medio februari 2016 in één incassozaak een conceptdagvaarding opgesteld en aan klaagster toegestuurd. Het commentaar op het concept van klaagster heeft verweerder in het concept verwerkt waarna hij een herzien exemplaar van de dagvaarding aan klaagster heeft toegestuurd. Klaagster heeft haar opmerkingen op de herziene versie aan verweerder doen toekomen, maar heeft vervolgens niets meer van verweerder vernomen. De incassodossiers zijn niet verder behandeld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
geen actie onderneemt in een tweetal dossiers ondanks diverse aansporingen van klaagster.
4 VERWEER
4.1 Verweerder erkent dat de behandeling van de zaken door zijn toedoen vertraging heeft opgelopen. Verweerder betreurt de gang van zaken en de gebrekkige communicatie met klaagster en biedt hiervoor zijn excuses aan. Door persoonlijke omstandigheden heeft verweerder steken laten vallen.
5 BEOORDELING
5.1 Op basis van de aan de raad overgelegde stukken en als door verweerder erkend staat vast dat klaagster in december 2014 een tweetal incasso-opdrachten heeft gegeven aan verweerder en dat verweerder, ondanks herhaalde aansporingen van zowel klaagster als de deken, deze incasso-opdrachten niet heeft uitgevoerd. Verweerder is zijn toezeggingen niet nagekomen. Verweerder heeft enkel in een van de incassozaken een concept-dagvaarding opgesteld, verdere werkzaamheden zijn niet verricht.
5.2 De raad is van oordeel dat verweerder bij de behandeling van de incassozaken jegens klaagster ernstig is tekort geschoten, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klacht is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder is bij de behandeling van klaagsters dossiers ernstig jegens klaagster tekort geschoten. Verweerder heeft hiervoor berouw getoond.
6.2 De onderhavige klachtzaak staat echter niet op zichzelf. Aan verweerder zijn reeds eerder tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd voor vergelijkbaar tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
6.3 De ernst van de aan verweerder te maken tuchtrechtelijke verwijten en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder in aanmerking genomen, is de raad van oordeel dat thans niet kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2. De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken, met bepaling dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van de proeftijd, welke de raad stelt op 2 jaar, aan een in artikel 46 van de advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt.
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50 aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, en mrs. H.C.M. Schaeken en U.T. Hoekstra , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 oktober 2016.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 17 oktober 2016
verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl