Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-10-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2016:157
Zaaknummer
16-465/DB/LI/d, 16-740/DB/LI/d en 16-759/DB/LI/d
Inhoudsindicatie
Stelselmatig niet en/of niet tijdig gereageerd op verzoeken van de deken om een reactie op tegen verweerder ingediende klachten en jegens zijn cliënt niet de zorg betracht die van hem had mogen worden verwacht door niet tijdig in rechte te concluderen en claim vervolgens niet door te leiden naar verzekeraar. Schrapping vanwege tuchtrechtelijk verleden, de ernst en omvang van de aan verweerder verweten gedragingen en het ontbreken van enig perspectief op verbetering.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 17 oktober 2016
in de zaken
16-465/DB/LI d
16-740/DB/LI d
16-759/DB/LI d
naar aanleiding van de bezwaren van:
de deken
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brieven aan de raad van 20 mei 2016 en 2 en 4 augustus 2016 met kenmerk K16-078 , door de raad ontvangen op respectievelijk 23 mei 2016 en 3 en 5 augustus 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: “de deken”, zijn bezwaren ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De deken en verweerder zijn bij brief d.d. 23 mei 2016 opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 13 juni 2015 waarbij het dekenbezwaar d.d. 20 mei 2016 zou worden behandeld. Bij e-mailbericht d.d. 13 juni 2016 te 08:41 uur heeft verweerder de raad medegedeeld dat hij wegens gezondheidsredenen niet in staat was om ter zitting te verschijnen, dat hij zich tot zijn huisarts zou wenden en dat hij om aanhouding verzocht. Dit aanhoudingsverzoek is gehonoreerd.
1.3 Bij brief d.d. 14 juni 2016 zijn de deken en verweerder opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 29 augustus 2016. In de brief aan verweerder is hem medegedeeld dat uitstel van de mondelinge behandeling niet meer was toegestaan en dat hij zich desgewenst door een gemachtigde kon laten vertegenwoordigen. Bij brief d.d. 9 augustus 2016 zijn de dekenbezwaren d.d. 2 en 4 augustus 2016 aan verweerder doorgestuurd met de mededeling dat deze eveneens op 29 augustus 2016 zouden worden behandeld.
1.4 Bij e-mailbericht d.d. 29 augustus 2016 te 09:13 uur heeft verweerder verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling omdat hij zich vanwege privé omstandigheden niet in staat achtte om zijn belangen te behartigen en de advocaat die hij op vrijdag 26 augustus 2016 had aangezocht op 29 augustus 2016 verhinderd was. Bij e-mailbericht d.d. 29 augustus 2016 te 11:42 heeft de griffier van de raad verweerder namens de voorzitter bericht dat ter zitting zou worden beslist op verweerders verzoek om aanhouding.
1.5 Ter zitting heeft de raad, na de deken te hebben gehoord, beslist dat het verzoek om aanhouding niet wordt gehonoreerd omdat na toewijzing van aanhoudingsverzoek d.d. 13 juni 2016 bij brief d.d. 14 juni 2016 aan verweerder is medegedeeld dat uitstel van de mondelinge behandeling niet meer zou worden toegestaan en dat verweerder zich desgewenst door een gemachtigde kon doen vertegenwoordigen. De raad heeft overwogen dat een verhindering aan de zijde van de op vrijdag 26 augustus 2016 door verweerder aangezochte advocaat voor risico van verweerder moet komen, zeker nu deze raadsman eerst een enkele werkdag vóór de zitting door verweerder is geconsulteerd.
1.6 De dekenbezwaren zijn behandeld ter zitting van de raad van 29 augustus 2016 in aanwezigheid van de deken. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.7 De raad heeft kennis genomen van:
- de brieven van de deken d.d. 20 mei en 2 en 4 augustus 2016 en de daaraan gehechte stukken;
- het e-mailbericht van verweerder d.d. 29 augustus 2016.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de bezwaren wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
16-465/DB/LI d
2.1 G B.V. is op 30 september 2015 gedagvaard door S ltd. om op 27 januari 2016 te verschijnen ter terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant. G B.V. heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerder, die zich op 27 januari 2016 voor G B.V. heeft gesteld. De door verweerder aan G B.V. verzonden declaratie ten bedrage van € 6.020,50 is door G B.V. voldaan.
2.2 Op 11 april 2016 is G B.V. gebleken dat verweerder had verzuimd om een conclusie van antwoord in te dienen, ten gevolge waarvan de rechtbank heeft bepaald dat op 1 juni 2016 vonnis zou worden gewezen. Bij brief d.d. 11 april 2016 heeft G B.V. verweerder aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade. Bij brief d.d. 11 april 2016 heeft G B.V. de deken verzocht om gebruik te maken van zijn toezichthoudende taak.
2.3 Bij brief d.d. 13 april 2016 heeft de deken verweerder verzocht om binnen acht dagen te reageren, hem te bevestigen dat hij de aansprakelijkstelling heeft doorgeleid naar zijn assuradeur en een bewijs daarvan te verstrekken.
2.4 Omdat een reactie van verweerder uitbleef heeft de deken verweerder bij brief d.d. 21 april 2016 verzocht om alsnog binnen drie dagen te reageren.
2.5 Op 22 april 2016 ontving de deken de brief van verweerder d.d. 19 april 2016, waarin verweerder de deken heeft medegedeeld dat hij de rechtbank ter rolle van 9 respectievelijk 16 maart 2016 had verzocht om wegens klemmende reden een nader uitstel te verlenen, welk verzoek was afgewezen. Verweerder heeft de deken voorts medegedeeld dat hij, alvorens een nader standpunt in te nemen, het vonnis van 1 juni 2016 wilde afwachten.
2.6 Bij brief d.d. 22 april 2016 heeft de deken verweerder medegedeeld diens visie niet te delen. De deken heeft verweerder voorts wederom verzocht om te bevestigen dat de claim was doorgeleid naar de assuradeur. De deken heeft verweerder verzocht om binnen drie dagen te reageren.
2.7 Omdat een reactie uitbleef heeft de deken verweerder bij brief d.d. 3 mei 2016 medegedeeld dat een dekenbezwaar zou worden ingediend indien verweerder niet alsnog binnen twee dagen zou reageren. Ook op deze brief heeft verweerder niet gereageerd. Het herhaald rappel d.d. 10 mei 2016 bleef eveneens onbeantwoord.
2.8 Bij brief d.d. 20 mei 2016 heeft de deken zijn bezwaar kenbaar gemaakt aan de raad.
2.9 De rechtbank Oost-Brabant heeft de vordering van S ltd. volledig toegewezen. G B.V. heeft tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend.
16-740/DB/LI d
2.10 Bij brieven d.d. 11, 20 en 30 mei en 13 juni 2016 heeft de heer S bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder. Bij brief d.d. 16 juni 2016 heeft de deken de klacht doorgestuurd aan verweerder met het verzoek om binnen drie weken te reageren.
2.11 Omdat een reactie uitbleef heeft de deken verweerder bij brief d.d. 12 juli 2016 een rappel gestuurd met het verzoek om alsnog binnen tien dagen te reageren. Omdat een reactie wederom uitbleef heeft de deken nogmaals gerapelleerd bij brief d.d. 22 juli 2016 waarin de deken verweerder een dekenbezwaar in het vooruitzicht heeft gesteld indien verweerder niet binnen tien dagen zou reageren. Ook die brief is onbeantwoord gebleven.
2.12 Bij brief d.d. 2 augustus 2016 heeft de deken zijn aanvullend bezwaar kenbaar gemaakt aan de raad.
16-759/DB/LI d
2.13 Bij brief d.d. 29 december 2015 hebben de heer en mevrouw A bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder. Bij brief d.d. 13 januari 2016 heeft de deken de klacht doorgestuurd aan verweerder met het verzoek om binnen drie weken te reageren.
2.14 Omdat een reactie uitbleef heeft de deken verweerder bij brief d.d. 16 februari 2016 een rappel gestuurd met het verzoek om alsnog binnen vijf dagen te reageren. Bij brief d.d. 23 februari 2016 heeft verweerder op de klacht gereageerd.
2.15 Bij brieven d.d. 16 maart en 30 mei 2016 hebben de heer en mevrouw A gereageerd. Bij brief d.d. 7 juni 2016 heeft de deken verweerder verzocht om binnen acht dagen te reageren. Omdat een reactie van verweerder uitbleef heeft de deken verweerder bij brief d.d. 24 juni 2016 verzocht om alsnog binnen vijf dagen te reageren. Omdat een reactie nog steeds uitbleef heeft de deken nogmaals gerapelleerd bij brief d.d. 8 juli 2016, in welke brief de deken verweerder een dekenbezwaar in het vooruitzicht heeft gesteld indien verweerder niet binnen vijf dagen zou reageren. Bij e-mailbericht d.d. 15 juli 2016 heeft verweerder deken bericht dat hij uiterlijk op 18 juli 2016 zou reageren. De deken heeft echter geen reactie meer van verweerder ontvangen.
2.16 Bij brief d.d. 4 augustus 2016 heeft de deken zijn aanvullend bezwaar kenbaar gemaakt aan de raad.
3 BEZWAAR
3.1 De bezwaren houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
16-465/DB/LI d
1. stelselmatig niet/niet tijdig reageert op verzoeken van de deken en daardoor de deken in zijn toezichthoudende taak belemmert;
2. niet tijdig en zonder verschoonbare reden in rechte heeft geconcludeerd waardoor hij jegens de cliënt niet de zorg in acht heeft genomen die van hem had mogen worden verwacht;
3. de aansprakelijkstelling ter veiligstelling van rechten had dienen door te leiden naar de assuradeur, hetgeen hij niet heeft gedaan.
16-740/DB/LI d
stelselmatig niet/niet tijdig reageert op verzoeken van de deken en daardoor de deken in zijn toezichthoudende taak belemmert.
16-759/DB/LI d
stelselmatig niet/niet tijdig reageert op verzoeken van de deken en daardoor de deken in zijn toezichthoudende taak belemmert.
4 VERWEER
4.1 Bij e-mailbericht d.d. 29 augustus 2016, waarin tevens opgenomen het hierboven onder 1.4 genoemde verzoek om aanhouding, heeft verweerder de raad als volgt bericht:
“Met betrekking tot de klacht zelf merk ik op dat ik inderdaad de Deken had moeten informeren. Voornoemde persoonlijke omstandigheden hebben mij verhinderd dit te doen. Ik zal de gevraagde informatie alsnog binnen een termijn van 8 dagen aan de Deken doen toekomen opdat zij ruimschoots voor de zitting beschikbaar is. Overigens is in een van de zaken, naar de Deken bekend, sprake van belaging in de privésfeer, hetgeen ook niet bevorderlijk is voor de thuissituatie.”
5 BEOORDELING
16-465/DB/LI d sub 1 , 16-740/DB/LI d en 16-759/DB/LI d
5.1 Ter zake het eerste onderdeel van het dekenbezwaar met kenmerk 16-465/DB/LI d en de dekenbezwaren met de kenmerken 16-740/DB/LI d en 16-759/DB/LI d overweegt de raad het volgende. In de Advocatenwet is aan de raden van toezicht en daarmede aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordening zijn opgelegd. Gedragsregel 37 schrijft voor dat een advocaat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, verplicht is om alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken. De raad zal de bezwaren beoordelen met inachtneming van dit uitgangspunt.
5.2 Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder stelselmatig niet en/of niet tijdig op verzoeken van de deken om een reactie op door klagers tegen verweerder ingediende klachten heeft gereageerd. Verweerder, die niet ter zitting is verschenen, heeft de bezwaren van de deken ook niet weersproken. Verweerder heeft in zijn e-mailbericht aan de raad d.d. 29 augustus 2016 opgemerkt dat hij de deken inderdaad had moeten informeren, maar dat persoonlijke omstandigheden hebben verhinderd dit ook te doen.
5.3 De raad overweegt dat, gelet op het in overweging 5.1 genoemde uitgangspunt, op verweerder de verplichting rustte om onverwijld en adequaat op de verzoeken om informatie van de deken te reageren. De door verweerder gestelde persoonlijke omstandigheden doen hier niet aan af. Door niet te reageren op verzoeken om informatie van de deken heeft verweerder zich, naar het oordeel van de raad, onttrokken aan zijn verplichtingen in het kader van het toezicht door de deken. De taakuitoefening van de deken wordt door een dergelijk gedrag onmogelijk gemaakt. De raad zal het eerste onderdeel van het dekenbezwaar met kenmerk 16-465/DB/LI d en de dekenbezwaren met de kenmerken 16-740/DB/LI d en 16-759/DB/LI d derhalve gegrond verklaren.
5.4 16-465/DB/LI d sub 2 en 3
Ter zake de onderdelen 2 en 3 van het dekenbezwaar met kenmerk 16-465/DB/LI d overweegt de raad het volgende. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder in de zaak van G B.V. heef verzuimd om een conclusie van antwoord in te dienen, ten gevolge waarvan de rechtbank heeft bepaald dat vonnis zou worden gewezen. Als niet weersproken staat vast dat de rechtbank Oost-Brabant de vordering van S ltd. vervolgens volledig heeft toegewezen. G B.V. heeft tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend.
5.5 Uit de stukken blijkt voorts dat G B.V. verweerder bij brief d.d. 11 april 2016 aansprakelijk heeft gesteld voor de geleden en nog te lijden schade, waarna de deken verweerder meerdere malen heeft verzocht om hem te bevestigen dat hij de aansprakelijkstelling heeft doorgeleid naar zijn assuradeur en een bewijs daarvan te verstrekken. Verweerder heeft niet aan de herhaalde verzoeken van de deken voldaan.
5.6 De raad is van oordeel dat vast staat dat verweerder niet heeft geconcludeerd, terwijl dit processueel wèl geboden was en verweerder voor dit verzuim geen verschoonbare reden heeft aangedragen.De raad is voorts niet gebleken dat verweerder de aansprakelijkstelling heeft doorgeleid naar zijn assuradeur. Verweerder was hiertoe, onder meer ter veilig stelling van rechten, wel gehouden. Verweerder heeft jegens zijn cliënt niet de zorg betracht die van hem had mogen worden verwacht. De onderdelen 2 en 3 van het dekenbezwaar met kenmerk 16-465/DB/LI d zijn dan ook gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 In de Advocatenwet is aan de raden van toezicht en daarmede aan de deken onder meer opgedragen toezicht te houden op een behoorlijke uitoefening van de praktijk alsmede op een behoorlijke financiële praktijkvoering. Het was in dat kader dat de deken verweerder verzocht om te reageren op tegen hem ingediende klachten.
6.2 Verweerder heeft stelselmatig niet en/of niet tijdig op verzoeken van de deken om een reactie op door klagers tegen verweerder ingediende klachten gereageerd.
6.3 Voorts heeft verweerder jegens zijn cliënt niet de zorg betracht die van hem had mogen worden verwacht.
6.4 Het belemmeren van de deken in diens hiervoor omschreven taakuitoefening rechtvaardigt als zodanig al een zware tuchtrechtelijke maatregel. Het onderhavige bezwaar staat echter niet op zichzelf. Verweerder is immers reeds meerdere malen tuchtrechtelijk veroordeeld vanwege het feit dat hij niet reageerde op brieven en verzoeken van de deken. Ook is verweerder reeds eerder veroordeeld wegens het jegens zijn cliënt onvoldoende betrachten van zorg. Voor deze gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten zijn aan verweerder diverse voorwaardelijke en onvoorwaardelijke schorsingen opgelegd.
6.5 De raad stelt op grond van het tuchtrechtelijk verleden van verweerder vast dat verweerder volhardt in zijn onbetamelijk handelen en klaarblijkelijk geen lering trekt uit aan hem opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen. Verweerder, die niet ter zitting van de raad is verschenen, heeft er geen blijk van gegeven dat enige verbetering en wijziging in zijn handelen te verwachten vallen.
6.6 De raad overweegt dat de ernst van de aan verweerder in deze klachtzaak te maken tuchtrechtelijke verwijten en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder in aanmerking genomen, de uitoefening van de praktijk door verweerder een zodanig aanzienlijk risico voor de behartiging van de belangen van huidige en toekomstige cliënten van verweerder vormt, dat het vertrouwen in de advocatuur ernstig zou worden ondermijnd indien verweerder zijn praktijk zou mogen voortzetten. De ernst en omvang van de aan verweerder verweten gedragingen en het ontbreken van enig perspectief op verbetering brengen naar het oordeel van de raad met zich dat verweerder geschrapt dient te worden van het tableau met openbaarmaking van die beslissing op de in het arrondissement gebruikelijke wijze.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de dekenbezwaren met de kenmerken 16-645/DB/LI d, 16-740/DB/LI d en 16-759/DB/LI d gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat indien verweerder uit hoofde van een eerdere onherroepelijke tuchtrechtelijke beslissing reeds van het tableau is geschrapt, de schrapping voor zover verweerder opnieuw op het tableau mocht zijn ingeschreven, ingaat direct na die inschrijving;
- beveelt dat het enkele feit van deze schrapping van verweerder van het tableau door de deken binnen het arrondissement openbaar zal worden gemaakt op de aldaar gebruikelijke wijze zodra deze onherroepelijk is geworden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, en mrs. H.C.M. Schaeken en U.T. Hoekstra , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 oktober 2016.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 17 oktober 2016
verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl