Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-10-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:160

Zaaknummer

16-683/DB/ZWB/D

Inhoudsindicatie

Ook voor dekenbezwaren geldt de in artikel 46g, eerste lid, sub a Advocatenwet vervaltermijn, die in beginsel voor de deken gaat lopen na de dag waarop de deken heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten waarop het bezwaar van de deken betrekking heeft. Verweerder is zowel bij de behandeling van de zaak van mevrouw H, als toen hij in 2006 en in 2014 werd gewezen op zijn verzuim om de echtscheiding in te schrijven, ernstig tekortgeschoten. Dekenbezwaar ontvankelijk, gegrond, berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 17 oktober  2016

in de zaak 16-683/DB/ZWB/d

 

de deken

 

tegen:

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 20 juli 2016 met kenmerk K16-044 , door de raad ontvangen op 21 juli 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken”, haar bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 29 augustus 2016 in aanwezigheid van de deken, verweerder en klaagster in de klachtzaak met kenmerk 16-684/DB/ZWB, in welke klachtzaak de deken zich heeft gevoegd. Van de gevoegde behandeling van het onderhavige dekenbezwaar en de klachtzaak met kenmerk 16-684/DB/ZWB is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-           de brief van de deken d.d. 20 juli 2016 en de daaraan gehechte stukken.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1     Mevrouw H is gehuwd geweest met de heer B. Verweerder heeft mevrouw H bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Bij beschikking d.d. 18 december 2002 heeft de rechtbank Zeeland-West Brabant de echtscheiding tussen mevrouw H en de heer B uitgesproken.

2.2     In 2006 is de zoon van mevrouw H geboren. Bij de geboorteaangifte bleek mevrouw H dat zij dat zij in de registers van de burgerlijke stand nog steeds als gehuwd stond geregistreerd omdat de echtscheidingsbeschikking niet was ingeschreven.

2.3     Nadat mevrouw H verweerder hierop had aangesproken heeft verweerder een nieuwe echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt. Verweerder heeft de daaruit voortvloeiende echtscheidingsbeschikking op 22 augustus 2006 laten publiceren in de krant.  Bij brief d.d. 20 december 2006 heeft verweerder aan mevrouw H medegedeeld dat hij de echtscheidingsbeschikking zou inschrijven in de registers van de burgerlijke stand nadat hij van haar de akte van berusting met het verzoek tot inschrijving ondertekend retour had ontvangen. Mevrouw H heeft de akte van berusting met het verzoek tot inschrijving ondertekend geretourneerd.

2.4     In 2014 is mevrouw H gebleken dat zij nog steeds niet van de heer B was  gescheiden, doordat zij werd benaderd door een deurwaarder die haar namens zijn opdrachtgever aansprak op de huurschulden van de heer B. Tevens heeft de Belastingdienst geweigerd om aan mevrouw H de alleenstaande ouderkorting toe te kennen omdat zij nog steeds als gehuwd geregistreerd stond.

2.5     Medewerkers van de Gemeente Breda en het Juridisch Loket hebben verweerder verzocht om de echtscheiding alsnog te regelen. Verweerder heeft toegezegd de echtscheiding alsnog te regelen. Bij brief d.d. 30 oktober 2014 heeft verweerder de Belastingdienst verzocht om alsnog de alleenstaande ouderkorting aan mevrouw H toe te kennen.

2.6     In november 2015 heeft mevrouw H een brief ontvangen van ZFZ met het verzoek akkoord te gaan met de onderbewindstelling van de heer B. Mevrouw H is toen gebleken dat zij in de registers van de burgerlijke stand nog steeds als gehuwd stond geregistreerd.

2.7     Mevrouw H heeft zich in het najaar van 2015 gewend tot een andere advocaat teneinde de echtscheiding definitief te regelen.

                                     

3          BEZWAAR

3.1      Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.         onzorgvuldig is geweest bij behandeling van de echtscheiding van mevrouw H en wel in 2002;

2.         zich ontoereikend heeft ingespannen om een passende oplossing te bereiken.

3.2     Toelichting

          Onderdeel 1

          Verweerder heeft tot driemaal toe verzuimd om de belangen van mevrouw H naar behoren te behartigen. Zowel in 2002, 2006 als 2014 is de echtscheiding niet tot stand gekomen, terwijl dat bij zorgvuldig handelen van de advocaat wel het geval had moeten zijn.

3.3     Onderdeel 2

          Ingevolge gedragsregel 11 moet de advocaat, die bemerkt dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van de cliënt, de cliënt op de hoogte stellen en, zo nodig, adviseren om onafhankelijk advies in te winnen. Steeds heeft mevrouw H zelf moeten ontdekken dat de echtscheiding niet was ingeschreven. Verweerder heeft mevrouw H niet zelf op de hoogte gebracht van zijn fouten, noch heeft hij haar op enig moment gewezen op de mogelijkheid om onafhankelijk advies in te winnen. Verweerder heeft ervoor gekozen om zelf te zoeken naar een oplossing. Daartegen bestaat in beginsel geen bezwaar, maar dan mag wel van de advocaat worden verwacht dat hij zich daarvoor meer dan gebruikelijk inspant om deze oplossing daadwerkelijk te bereiken. Het is volstrekt onaanvaardbaar dat verweerder opnieuw tekort is geschoten.

3.4     De herhaalde fout heeft ertoe geleid dat mevrouw H haar klachtrecht deels heeft verspeeld. In plaats van te klagen heeft mevrouw H in eerste instantie haar vertrouwen uitgesproken in verweerder en hem de kans gegeven om de fout te herstellen. Uiteindelijk heeft dat ertoe geleid dat mevrouw H over de in 2002 gemaakte beroepsfout niet meer kon klagen door veranderde wetgeving een tijdsverloop.

 

4          VERWEER

4.1      Onderdeel 1

Verweerder is zich er volledig van bewust dat hij ten opzichte van mevrouw H niet goed heeft gepresteerd.

Onderdeel 2

Verweerder heeft de echtscheidingsprocedure in 2006 opnieuw gevoerd, hetgeen passend en adequaat was. Bij het inschrijven van de beschikking is het toch opnieuw fout gegaan, ondanks publicatie in de krant. In 2014 heeft verweerder die actie niet opnieuw ondernomen, hetgeen hij zichzelf ernstig aanrekent.

 

5          BEOORDELING

5.1      Onderdeel 1

In de klachtzaak met kenmerk 16-684/DB/ZWB, waarin de raad vandaag eveneens een beslissing geeft, heeft klaagster, zijnde mevrouw H, zich erover beklaagd dat verweerder in 2002 heeft verzuimd om de echtscheiding in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand. Vanwege het in artikel 46g, eerste lid, sub a Advocatenwet geregelde tijdsverloop heeft de raad beslist dat mevrouw H in dat onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk is. De deken heeft desgevraagd ter zitting van de raad aangegeven dat, in geval van niet-ontvankelijkverklaring van dit klachtonderdeel in de klachtzaak met kenmerk 16-684/DB/ZWB, zij dit onderdeel van de klacht tot het hare wenst te maken.

 

5.2     De raad overweegt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om ook dekenbezwaren onder artikel 46g Advocatenwet te laten vallen. Dit blijkt ook uit de parlementaire geschiedenis (derde nota van wijziging, wetsvoorstel 32382, nr. 14, p. 13). Met de wetswijziging van 1 mei 2016 is op dit punt geen inhoudelijke wijziging van artikel 46g Advocatenwet beoogd (wetsvoorstel 34047, nr. 7, p. 9). Er moet dan ook van worden uitgegaan dat ook voor de indiening van dekenbezwaren een vervaltermijn van drie jaar geldt. Een andere opvatting zou op gespannen voet komen te staan met het belang van de rechtszekerheid dat aan de invoering van een (harde) vervaltermijn ten grondslag ligt.

 

5.3     Voor de vraag wanneer de vervaltermijn voor de deken gaat lopen, moet de tekst van artikel 46g, eerste lid, sub a Advocatenwet tot uitgangspunt dienen: de termijn van drie jaar gaat lopen na de dag waarop de deken heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten waarop het bezwaar van de deken betrekking heeft. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat de deken eerst bij de ontvangst van de klacht van mevrouw H d.d. 15 december 2015 een signaal heeft ontvangen over het handelen c.q. nalaten van verweerder waarop het dekenbezwaar bezwaar ziet. De termijn van artikel 46g, eerste lid, sub a Advocatenwet is derhalve gaan lopen in december 2015. Door op 20 juli 2016 een bezwaar in te dienen is de deken binnen de in artikel 46g, eerste lid, sub a Advocatenwet genoemde termijn van drie jaren gebleven.

 

5.4     De raad onderkent dat de uitleg van artikel 46g eerste lid Advocatenwet – in verband met het onzekere tijdstip van aanvang van de vervaltermijn van het klachtrecht van de deken – op gespannen voet kan komen te staan met het beginsel van rechtszekerheid dat eist dat een advocaat niet tot in lengte van jaren geconfronteerd kan worden met een dekenbezwaar. Het beginsel van rechtszekerheid kan zich onder omstandigheden dan ook verzetten tegen ontvankelijkheid van een dekenbezwaar dat betrekking heeft op handelen van meer dan drie jaren geleden, hoewel de deken het heeft ingediend binnen de voor hem geldende vervaltermijn van drie jaar.

 

5.5     Bij de beoordeling van de vraag of een redelijke termijn voor het indienen van een bezwaar is overschreden, dient het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid afgewogen te worden tegen het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. De uitkomst hiervan zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden worden bepaald (vergelijk voor het oude recht: HvD 22 januari 2007, 4635). Factoren die een rol kunnen spelen zijn onder meer – en dus niet uitsluitend – de aard en het gewicht van het bezwaar en de vraag of de inmiddels verstreken tijd de advocaat in een nadeliger bewijspositie heeft gebracht.

 

5.6     De raad is van oordeel dat er in dit geval geen reden is af te wijken van het uitgangspunt dat de deken ontvankelijk is in haar bezwaar omdat het binnen de termijn van artikel 46g eerste lid Advocatenwet is ingediend. De raad neemt hierbij in aanmerking dat de deken vrijwel meteen na ontvangst van het signaal over verweerder de klacht heeft onderzocht, de deken geen enkele reden had om eerder onderzoek te doen naar het handelen van verweerder en niet is gebleken dat verweerder door het tijdsverloop in zijn verdediging is geschaad. De relevante feiten zijn duidelijk en staan vast. De conclusie van het voorgaande is dan ook dat de deken ontvankelijk is in haar bezwaar.   

 

5.7     Verweerder heeft erkend dat hij in 2002 heeft verzuimd om de echtscheiding van mevrouw H in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand. Aldus is verweerder jegens mevrouw H ernstig tekort geschoten, hetgeen hem in tuchtrechtelijke zin kan worden aangerekend. De echtscheiding is in 2002 niet tot stand gekomen, terwijl dat bij zorgvuldig handelen van de advocaat wel het geval had moeten zijn. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is dan ook gegrond.

 

5.8     Onderdeel 2

          Gedragsregel 11 bepaalt dat de advocaat die bemerkt dat hij is tekortgeschoten in de behartiging van de belangen van zijn cliënt, die cliënt op de hoogte moet stellen en, zo nog, moet adviseren om onafhankelijk advies in te winnen.

 

5.9     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder, toen mevrouw H hem in 2006 wees op het verzuim om in 2002 de echtscheiding in te schrijven, ervoor heeft gekozen om zelf een oplossing tot stand te brengen. Naar het oordeel van de raad stond dit hem vrij, maar wel mocht van verweerder worden verwacht dat hij alles in het werk zou stellen om de echtscheiding van mevrouw H alsnog definitief te regelen. Verweerder is in 2006 evenwel opnieuw jegens mevrouw H tekort geschoten en toen zij in 2014 bemerkte dat zij nog steeds niet was gescheiden heeft verweerder ondanks herhaalde verzoeken en toezeggingen wederom verzuimd om de echtscheiding definitief te regelen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich dan ook onvoldoende ingespannen om te zoeken naar een passende en adequate oplossing. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is derhalve eveneens gegrond.

 

6       MAATREGEL

6.1     Verweerder is zowel bij de behandeling van de zaak van mevrouw H, als toen hij in 2006 en in 2014 werd gewezen op zijn verzuim om de echtscheiding in te schrijven, ernstig jegens mevrouw H tekortgeschoten, ten gevolge waarvan zij in haar belangen is geschaad. Mede in aanmerking genomen dat verweerder berouw heeft getoond en dat de raad de overtuiging heeft bekomen dat verweerder erop zal toezien dat soortgelijke verzuimen zich niet meer zullen voordoen, acht de raad een berisping een passende maatregel.

 

 

 

7        KOSTENVEROORDELING

7.1.    De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart het bezwaar van de deken in alle onderdelen gegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel van berisping;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Aldus beslist door mr.  G.J.E. Poerink, voorzitter, en mrs. H.C.M. Schaeken en U.T. Hoekstra ,  leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 oktober 2016.

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 oktober 2016

 

verzonden aan:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-          de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl