Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-10-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2016:167
Zaaknummer
16-330/DB/HvD
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Verzoek tot wraking van de volledige raad niet-ontvankelijk omdat op grond van de rechtspraak wraking van een college als geheel niet mogelijk is. Verzet ongegrond nu voorzitter juiste maatstaf heeft gehanteerd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 31 oktober 2016
in de zaak 16-330/DB/HvD
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 1 mei 2016 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij faxbericht d.d. 24 november 2014 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief d.d. 11 februari 2015 heeft de deken de voorzitter van het Hof van Discipline verzocht om de klacht van klager tegen verweerder voor behandeling naar een andere raad te verwijzen. Bij beslissing d.d. 29 februari 2016 van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline is dit verzoek ingewilligd en is de zaak verwezen naar de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Bij herstelbeslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline is de zaak verwezen naar de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.
1.3 Bij brief aan de raad van 7 april 2016, door de raad ontvangen op 8 april 2016, heeft de griffier van het Hof van Discipline laatstgenoemde beslissing en de onderliggende stukken ter kennis van de raad gebracht.
1.4 Bij beslissing van 1 mei 2016 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) beslist dat de klacht kennelijk ongegrond is, welke beslissing op 1 mei 2016 is verzonden aan klager.
1.5 Bij faxbericht d.d. 9 mei 2016 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.6 Bij brief d.d. 8 augustus 2016 zijn klager en verweerder opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzet op 12 september 2016.
1.7 Bij brief d.d. 23 augustus 2016 heeft klager bij de raad een verzoek tot wraking ingediend, waarin hij heeft aangegeven dat hij de rechtstaat of elke geleding ervan, waaronder de raad van discipline ’s-Hertogenbosch, waaronder de voorzitter van de raad en van de kamer d.d. 12 september 2016, wenst te wraken.
1.8 Bij brief d.d. 1 september 2016 heeft de griffier van de raad klager verzocht om nader aan te geven hoe zijn wrakingsverzoek moet worden opgevat en heeft de griffier klager voorgehouden dat wraking van een geheel college niet mogelijk is, zoals het hof van discipline heeft beslist.
1.9 Bij brief d.d. 5 september 2016 heeft klager de raad bericht dat hij zijn verzoek tot wraking zoals ingediend bij brief d.d. 23 augustus 2016 handhaaft. Bij e-mailbericht d.d. 8 september 2016 heeft de griffier van de raad klager bericht dat de mondelinge behandeling op 12 september 2016 doorgang zou vinden. Op 9 september 2016 heeft klager een zittingsnotitie toegestuurd aan de raad, met het verzoek deze op 12 september 2016 aan de voorzitter en de leden ter hand te stellen. Klager heeft deze zittingsnotitie op 12 september 2016 nogmaals per fax aan de raad toegestuurd.
1.10 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 9 mei 2016 en de brieven van klager d.d. 23 augustus en 5 en 9 september 2016.
1.11 Ter zitting d.d. 12 september 2016 is klager verschenen. Hij heeft aangegeven zijn verzoek tot wraking te handhaven. Verweerder is, zoals reeds aangekondigd bij faxbericht d.d. 18 mei 2016, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 Klager heeft ter zitting van de raad desgevraagd aangegeven niet akkoord te zijn met het door de voorzitter aan hem voorhouden van de formulering van de klacht en het verzet. Klager heeft de zitting voortijdig onder protest verlaten. Op basis van de overgelegde stukken heeft de raad de klacht en het verzet als volgt opgevat:
3.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
. in strijd met wat klager heeft gezegd een proces-verbaal van de zitting van 8 september 2014 van de raad van discipline in het ressort Amsterdam heeft opgesteld.
3.3 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:
er sprake is van schending van het EVRM vanwege het overschrijden van een redelijke termijn, schending van het recht op een eerlijk, onafhankelijk en onpartijdig notariaat ter zitting en de inzet van een onbevoegd bestuursorgaan in de hoedanigheid van deken.
4 BEOORDELING
4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend voor 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet, zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.
4.2 HET VERZOEK TOT WRAKING
Blijkens de brieven van klager d.d. 23 augustus en 5 en 9 september 2016 heeft klager een verzoek ingediend tot wraking van de Nederlandse rechtstaat of elke geleding ervan, waaronder de raad van discipline ’s-Hertogenbosch, waaronder de voorzitter van de raad en de kamer d.d. 12 september 2016. Naar aanleiding van een in een andere klachtzaak door klager ingediend verzoek tot wraking heeft het Hof van Discipline op 7 maart 2016 onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 18 december 1998 (NJ 1999, 271) beslist dat wraking van een college als geheel niet mogelijk is. Gelet op het feit dat klager partij was in de procedure waarin het Hof deze beslissing heeft gegeven wordt deze beslissing bij klager bekend verondersteld. De raad is van oordeel dat klager, door toch een verzoek tot wraking van de gehele raad in te dienen, misbruik maakt van procesrecht.
4.3 Ter zitting van de raad d.d. 12 september 2016 heeft de raad dan ook beslist dat klager niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking, welke beslissing na een schorsing ter zitting aan klager mondeling is medegedeeld. De raad is voorts, gelet op het feit dat door klager bij herhaling wrakingsverzoeken zonder deugdelijke grondslag worden ingediend, van oordeel dat klager misbruik van het middel van wraking maakt. Ter zake wordt – naast voormelde uitspraak van het Hof van Discipline – tevens verwezen naar de beslissing van de Raad van Discipline Amsterdam van 9 februari 2014 (14-296NN) en de beslissingen van de Raad van Discipline Noord Nederland van 4 augustus 2015 (14-042NN en 14-326NN). Om die reden bepaalt de raad op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet jo. artikel 515 lid 4 Sv dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.
4.4 HET VERZET
Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium gehanteerd. Voorts heeft de voorzitter naar het oordeel van de raad terecht geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat verweerder het proces-verbaal van de zitting van de raad van discipline in het ressort Amsterdam op 8 september 2014 heeft opgemaakt in strijd met hetgeen naar voren is gebracht en dat ook anderszins niet gemotiveerd is gesteld of gebleken dat verweerder in zijn hoedanigheid van griffier het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
4.5 Van schending van het EVRM vanwege het overschrijden van een redelijke termijn, schending van het recht op een eerlijk, onafhankelijk en onpartijdig notariaat ter zitting en de inzet van een onbevoegd bestuursorgaan in de hoedanigheid van deken is de raad niet gebleken.
4.6 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.7 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen;
- verklaart het verzet ongegrond
Griffier Voorzitter
Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère - Straetmans, voorzitter, en mrs. A. Groenewoud, R. van den Dungen, L.J.G. de Haas, C.A.M. de Bruijn, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 oktober 2016.
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 31 oktober 2016
verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing, voor zover het verzet on gegrond is verklaard, geen rechtsmiddel open.