Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-11-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2016:178
Zaaknummer
16-931/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Klacht deels niet-ontvankelijk wegens tijdverloop en deels kennelijk ongegrond wegens ontbreken feitelijke grondslag.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 15 november 2016
in de zaak 16-931/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 10 oktober 2016 met kenmerk K15-135, door de raad ontvangen op 11 oktober 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
1.1 In september 2008 heeft mr. W, zijnde de toenmalige kantoorgenoot van verweerder, een tweetal zaken van klaagster in behandeling genomen. Voor het incasseren van de vorderingen van klaagster zijn gerechtelijke procedures aanhangig gemaakt. Mr. W heeft de behandeling van de gerechtelijke procedures overgelaten aan verweerder, die op 26 september 2007 was beëdigd en derhalve tot september 2010 advocaat-stagiaire was. Mr. W heeft verweerder begeleid. De wederpartijen van klaagster hebben in de gerechtelijke procedures de vorderingen van klaagster betwist en reconventionele vorderingen ingediend.
1.2 In de door verweerder opgestelde dagvaarding in de zaak tegen wederpartij P is geen uitvoerbaar bij voorraadverklaring gevraagd. Op of omstreeks 9 oktober 2008 heeft klaagster een afschrift van de dagvaarding ontvangen. In deze zaak is op 15 september 2010 vonnis gewezen, welk vonnis klaagster op 18 september 2010 van verweerder heeft ontvangen. Bij e-mailbericht d.d. 21 september 2010 heeft klaagster verweerder bericht dat zij van mening was dat de door P aan klaagster te betalen rente niet juist was vermeld in het vonnis en heeft zij verweerder gevraagd om correctie. Bij e-mailbericht d.d. 14 februari 2012 heeft verweerder aan klaagster onder meer het volgende medegedeeld: “(…) Op het moment dat het vonnis tegen [P] in privé is verschenen heb ik u meteen medegedeeld dat de rechtbank het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad had verklaard waardoor het vonnis nog niet ten uitvoer kon worden gelegd.(…)” In deze zaak is op 2 oktober 2012 arrest gewezen. Voorts is tegen P een bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure gevoerd, in welke procedure op 21 september 2012 een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. Op 10 oktober 2012 is door P een akte ingediend. Bij e-mailbericht d.d. 5 april 2013 heeft klaagster aan verweerder het volgende bericht: “Tot op heden hebben we nog niets terug gehoord over het wel of niet beroep instellen. Naar ons idee hebben we weinig keus en dat is wél beroep instellen. Het is toch niet zo dat door een oordeel van de rechter nu al onze argumenten van tafel zijn? Het is vandaag 5 april en als ik het goed heb zou de hogerberoepdagvaarding vandaag dan verstuurd moeten worden. Graag je reactie.”
1.3 Op 16 november 2011 is vonnis gewezen in de zaak tegen wederpartij L.
1.4 Klaagster was niet tevreden over de aanpak van de zaken en heeft ten aanzien van de door verweerder gevoerde procedures een second opinion aangevraagd bij T Advocaten, hetgeen heeft geleid tot een memorandum van de hand van T Advocaten d.d. 12 augustus 2013.
1.5 Mr. W heeft op het memorandum gereageerd, waarna twee gesprekken hebben plaatsgevonden tussen verweerder en mr. W enerzijds en de advocaten die het memorandum hadden opgesteld anderzijds. Bij brief d.d. 20 september 2013 heeft verweerder nogmaals gereageerd op het memorandum, waarna verweerder en mr. W tezamen bij brief d.d. 13 februari 2014 op het memorandum hebben gereageerd. Op 24 oktober 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen Mr. W en mevrouw B, een van de vennoten van klaagster. Tijdens dat gesprek is gebleken dat de standpunten te ver uiteen lagen om een minnelijke regeling te bereiken.
1.6 Bij dagvaarding d.d. 12 augustus 2015 heeft verweerders voormalige kantoor gevorderd klaagster te veroordelen tot betaling van een bedrag in hoofdsom van € 13.137,46, te vermeerderen met rente en kosten, wegens openstaande declaraties van verweerders kantoor ter zake de door verweerders kantoor verrichte werkzaamheden.
1.7 Klaagster heeft bij brief d.d. 20 oktober 2015 een klacht ingediend tegen verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. heeft verzuimd om in de eerste dagvaarding te verzoeken om het vonnis uitvoerbaarheid bij voorraad te verklaren en daarna bewust een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven in zijn e-mailbericht van 14 februari 2012;
2. niets heeft gedaan met klaagsters opmerking in haar e-mailbericht d.d. 21 september 2010 dat de door P te betalen rente niet juist was vermeld in het vonnis;
3. niet juist heeft gecommuniceerd, verwachtingen heeft gewekt die niet konden worden waargemaakt en het kostenaspect tijdens de procedures niet heeft bijgehouden;
4. klaagster niet juist heeft geïnformeerd omtrent de haalbaarheid van de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure. Deze procedure had nooit gestart moeten worden en in de procedure is niet correct en adequaat gehandeld;
5. hoger beroep heeft ingesteld in de bestuursaansprakelijkheidsprocedure, terwijl klaagster daarvoor geen opdracht had gegeven.
2.2 Toelichting:
Ad klachtonderdeel 1: Verweerder heeft verzuimd om in de eerste dagvaarding te verzoeken om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en heeft daarna in zijn e-mailbericht van 14 februari 2012 geschreven dat het vonnis niet kon worden geëxecuteerd omdat de rechtbank het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad had verklaard. Uit de second opinion is klaagster gebleken dat door verweerder niet is verzocht om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ad klachtonderdeel 2: Klaagster heeft gevraagd om correctie van de renteberekening, maar er gebeurde niets.
Ad klachtonderdeel 3: Blijkens de brieven van verweerder d.d. 17 september 2010, 7 december 2010, 24 februari 2011, 20 juli 2011 en 22 december 2011 heeft verweerder positieve verwachtingen gewekt die niet konden worden waargemaakt.
Ad klachtonderdeel 4: Klaagster is op het verkeerde been gezet voor wat betreft de haalbaarheid van de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure. Verweerder heeft ten onrechte gedaan alsof het een kansrijke zaak was. De onzorgvuldigheid van verweerder tijdens de procedure blijkt uit de correspondentie in de periode van 4 tot en met 17 oktober 2012 en het feit dat hij niets heeft ondernomen tegen het feit dat P eerst op 10 oktober 2012 een akte had ingediend, hetgeen te laat was.
3 VERWEER
3.1 Niet-ontvankelijkheid
Klaagster heeft de klachtonderdelen 1 tot en met 4 te laat ingediend, zodat deze onderdelen van de klacht op basis van artikel 46g Advocatenwet niet-ontvankelijk zijn.
3.2 Klachtonderdeel 1
Klaagster was ervan op de hoogte dat bewust niet was gevraagd om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en het is ook niet verplicht om hierom te verzoeken. P heeft de vordering uiteindelijk voldaan, zodat klaagster geen schade heeft geleden.
3.3 Klachtonderdeel 2
Verweerder beschikt niet over het dossier en kan niet nazien of er een verschil bestaat tussen de vordering en het bedrag dat is toegewezen.
3.4 Klachtonderdeel 3
Verweerder heeft geen valse verwachtingen gewekt en de kosten van de procedure zijn steeds met klaagster besproken.
3.5 Klachtonderdeel 4
De bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure had voornamelijk ten doel om tijd te rekken zodat die tijd kon worden gebruikt om een schikking tot stand te brengen. Dit plan van aanpak is met klaagster besproken en ook in verschillende brieven schriftelijk vastgelegd. Verweerder heeft niet aan klaagster voorgehouden dat het een gewonnen zaak was. Klaagsters wederpartij P heeft inderdaad op 10 oktober 2012 een akte ingediend, maar dit was niet te laat.
3.6 Klachtonderdeel 5
Ondanks het feit dat verweerder direct bij klaagster had aangegeven dat hij geen heil zag in het instellen van hoger beroep, heeft klaagster zelf bij e-mailbericht d.d. 4 april 2013 expliciet aan verweerder de opdracht verstrekt om hoger beroep in te stellen.
4 BEOORDELING
4.1 Klachtonderdelen 1 tot en met 4
Gelet op artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft, niet-ontvankelijk verklaard.
4.2 In klachtonderdeel 1 beklaagt klaagster zich erover dat verweerder in de dagvaarding niet heeft verzocht om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De voorzitter stelt op basis van de overgelegde stukken vast dat klaagster op 18 september 2010 heeft kennis genomen van het vonnis, zodat zij op dat moment op de hoogte was van het feit dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. De in artikel 46g lid 1 sub 1 Advocatenwet genoemde termijn van drie jaar is dan ook op 18 september 2010 aangevangen. Vervolgens werd klaagster door het memorandum d.d. 12 augustus 2013 bekend met het feit dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard doordat verweerder niet om uitvoerbaar bij voorraadverklaring had verzocht en dat zij hem dat mogelijk tuchtrechtelijk kon aanrekenen. Ingevolge artikel 46g lid 2 Advocatenwet had klaagster binnen één jaar na 12 augustus 2013 bij de deken een klacht moeten indienen. Voor zover verweerder al een tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt van het feit dat hij in de dagvaarding niet heeft verzocht om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, is met de indiening van dit onderdeel van de klacht op 20 oktober 2015 de in artikel 46g lid 2 Advocatenwet genoemde termijn overschreden.
4.3 In klachtonderdeel 2 beklaagt klaagster zich erover dat verweerder niets heeft gedaan met klaagsters opmerking in haar e-mailbericht d.d. 21 september 2010 dat de renteberekening in het vonnis niet juist was. De voorzitter stelt vast dat de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn is aangevangen op 21 september 2010. Nu klaagster ook dit klachtonderdeel pas op 20 oktober 2015 bij de deken heeft ingediend, heeft klaagster geklaagd na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn.
4.4 Uit de overgelegde stukken blijkt dat de brieven waarop klaagster zich ter onderbouwing van klachtonderdeel 3 beroept allen betrekking hebben op procedures waarvan de uitkomst reeds meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht bij klaagster bekend was. Aldus wist klaagster reeds meer dan drie jaar voorafgaand aan het indienen van de klacht of de door verweerder gewekte verwachtingen al dan niet waren waargemaakt. Ook voor dit onderdeel van de klacht geldt naar het oordeel van de voorzitter derhalve dat met de indiening van dit onderdeel van de klacht op 20 oktober 2015 de in artikel 46g lid 2 Advocatenwet genoemde termijn is overschreden.
4.5 De voorzitter stelt vast dat verweerder klaagster in april 2012 schriftelijk heeft geadviseerd over de (haalbaarheid van de) bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure, waarna de procedure aanhangig is gemaakt. Over de wijze van advisering heeft klaagster zich eerst op 20 oktober 2015 bij de deken beklaagd, terwijl toen reeds meer dan drie jaren waren verstreken nadat het handelen van verweerder waarop de klacht betrekking heeft had plaatsgevonden. Ook over het feit dat verweerder niet heeft geageerd tegen het indienen van een akte door klaagsters wederpartij P op 10 oktober 2012 heeft klaagster zich eerst op 20 oktober 2015 beklaagd; derhalve meer dan drie jaren nadat het nalaten van verweerder waarop de klacht betrekking heeft zich heeft voorgedaan.
4.6 Gelet op het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4 met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.
4.7 Klachtonderdeel 5
Uit het e-mailbericht van 5 april 2013 blijkt dat klaagster, anders dan zij stelt, verweerder wel de opdracht heeft verstrekt om hoger beroep in te stellen. Dat klaagster nadien de aan verweerder verstrekte opdracht heeft ingetrokken is niet gebleken. Nu de feitelijke grondslag voor dit onderdeel van de klacht derhalve ontbreekt, is dit klachtonderdeel naar het oordeel van de voorzitter kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
1. de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4 met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk;
2. klachtonderdeel 5 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter, met bijstand van mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier op 15 november 2016
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 15 november 2016
verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.
Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.
De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.
Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:
a. Per post
Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad.
Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:
Postbus 1190, 4801 BD Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda
c. Per fax
Het faxnummer van de raad van discipline is
088-2053737
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.
Informatie ook op raadvandiscipline.nl