Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:315
Zaaknummer
46/15
Zaaknummer
48/15
Inhoudsindicatie
Voorzittersebeslissing. Klachten over advocaat wederpartij. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 10 juni 2015
in de zaak 46/15 en 48/15
naar aanleiding van de klachten van:
klaagster
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 18 mei 2015 met kenmerk 2014 KNN165 en 2014 KNN199, door de raad ontvangen op 19 mei 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
in de zaak 46/15
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Bij brief van 1 oktober 2014 met bijlagen heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster, welke klacht bij brief van 5 december 2014 is uitgebreid.
1.3 Klaagster is sinds 2009 verwikkeld in de nasleep van een per 31 december 2010 ontbonden geregistreerd partnerschap tussen klaagster en haar voormalige partner, P. P. is op 31 augustus 2014 overleden.
1.4 In de procedures betreffende de partneralimentatie en de verdeling van de wettelijke gemeenschap heeft verweerster P. tot zijn overlijden bijgestaan.
1.5 Klaagster is bijgestaan door meerdere opvolgende advocaten: mr. D. (boedelscheiding, partneralimentatie), mr. H. (boedelscheiding, partneralimentatie), mr. S. (wijzigingsverzoek partneralimentatie), mr. V. (executie en incassomaatregelen partneralimentatie).
1.6 Bij brief van 11 april 2014 heeft verweerster zich rechtstreeks tot klaagster gewend met een voorstel voor een minnelijke regeling. Verweerster verzocht klaagster tevens om haar brief van 11 april 2014 aan de nieuwe advocaat van klaagster te overhandigen, indien klaagster inmiddels een opvolgend advocaat had ingeschakeld.
1.7 In een bij het V-formulier aan het gerechtshof [naam] gevoegde brief van 24 september 2014 heeft verweerster verzocht om een aanhouding van drie maanden in beide appèlprocedures in verband met het overlijden van P. en de ontstane onduidelijkheid over diens erfopvolging.
1.8 Mr. H. heeft bij e-mailbericht van 29 september 2014 aan verweerster bericht geen kopie van de brief van 24 september 2014 aan het gerechtshof [naam] te hebben ontvangen en heeft verzocht om de fout te herstellen, ervan uitgaande dat er sprake is van een misverstand.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerster in strijd met Gedragsregel 15 lid 1 de brief van 24 september 2014 aan het gerechtshof [naam] niet in kopie aan mr. H., de advocaat van klaagster, heeft gezonden. Tevens heeft verweerster in strijd met de waarheid het gerechtshof meegedeeld dat wel te hebben gedaan. Klaagster meent dat de inhoud van de brief bedoeld was om de zaak te vertragen, verwarring te zaaien en klaagster van wederhoor uit te sluiten.
b) verweerster in strijd met Gedragsregel 18 lid 1 klaagster bij brief van 11 april 2014 rechtstreeks heeft benaderd met een schikkingsvoorstel, terwijl verweerster, op grond van een brief van 1 april 2014 van mr. V., op de hoogte was van het feit dat genoemde mr. V. voor klaagster optrad in de alimentatiezaak. Ook wist verweerster dat klaagster op dat moment in de boedelscheidingszaak net van advocaat wisselde. Deze handelwijze moet worden gezien als het bewust misbruik maken van de omstandigheden.
Door zo te handelen en na te laten heeft verweerster de fundamentele beginselen van het Nederlands recht zoals het beginsel van hoor en wederhoor, ‘fair play’ en ‘equality of arms’ geschonden, een handelwijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt.
3 VERWEER
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Ad klachtonderdeel a)
3.1 Het niet tegelijkertijd verzenden van een kopie van het V-formulier van 24 september 2014 aan mr. H. is abusievelijk en niet opzettelijk gebeurd. Direct na het bericht van mr. H. dat zij geen bericht had ontvangen, is alsnog een kopie verzonden en zijn excuses aangeboden. Er heeft derhalve wederhoor plaatsgevonden, zodat klaagster niet in haar belang is geschaad.
Ad klachtonderdeel b)
3.2 Klaagster is in de procedure ter zake ontbinding van het geregistreerd partnerschap bijgestaan door mr. D. Gedurende de daarop volgende alimentatieprocedure heeft mr. S. de zaak overgenomen en de belangen van klaagster verder behartigd. In april 2014 heeft mr. S. bericht dat hij niet langer voor klaagster optrad. Verweerster heeft de brief die zij al wel voor mr. S. had klaarliggen, vervolgens aangepast en rechtstreeks aan klaagster verzonden omdat zij niet bekend was met een opvolgend advocaat van klaagster. Mr. V. trad slechts voor klaagster op in het kader van de inning van de partneralimentatie.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Verweerster heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij abusievelijk heeft verzuimd een kopie van haar brief van 24 september 2014 aan het gerechtshof niet in kopie aan de toenmalige advocaat van klaagster, mr. H. heeft gezonden. Toen mr. H. verweerster daarop attendeerde heeft zij onmiddellijk alsnog een kopie gestuurd. Naar het oordeel van de voorzitter is aannemelijk dat het hier om een misverstand gaat en niet om een bewust verzuim. Bovendien is niet gebleken dat klaagster door deze handelwijze in haar belangen is geschaad. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Verweerster heeft aangevoerd dat zij een brief voor de advocaat van klaagster, destijds mr. S., klaar had liggen, toen zij van deze advocaat bericht ontving dat hij niet langer voor klaagster optrad. Klaagster heeft deze gang van zaken niet weersproken. Derhalve stond het verweerster vrij de brief rechtstreeks naar klaagster te zenden nu verweerster niet bekend was of, en zo ja, wie de nieuwe advocaat van klaagster was. Voorts heeft verweerster aangevoerd dat mr. V. slechts optrad voor klaagster in het kader van de inning van de partneralimentatie, terwijl het schikkingsvoorstel betrekking had op de verdelingszaak. Ook dit is niet weersproken door klaagster. Dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.
In de zaak 48/15
5 FEITEN
5.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
5.2 De heer D., is bij beschikking van 19 juli 2011 door de toenmalige rechtbank [naam] tot deskundige benoemd inzake de verdeling van de tussen klaagster en haar voormalige partner, P., bestaande gemeenschap van goederen. De heer D. heeft op 28 januari 2013 zijn rapport aan de rechtbank [naam] gezonden.
5.3 Bij brief van 18 maart 2013 heeft de rechtbank [naam], naar aanleiding van een brief van klaagster, verweerster verzocht om een kopie van een aantal met name genoemde stukken die door P. rechtstreeks aan de deskundige waren verstrekt en niet in kopie aan klaagster, alsnog aan klaagster te zenden.
5.4 Verweerster heeft vervolgens aan de deskundige bij brief van 19 maart 2013 verzocht om een kopie van de door deskundige in zijn rapport gebruikte gegevens aan haar te doen toekomen. In de brief van verweerster aan de deskundige staat (onder meer) de volgende passage:
“Ik zou het dan ook op prijs stellen kopieën van deze stukken te mogen ontvangen, zodat ik deze aan de wederpartij kan toezenden. Dit geldt niet voor eventuele gespreksverslagen, nu dat notities zijn van u zelf in het kader van het onderzoek, welke notities u al dan niet verwerkt heeft in uw rapportage.”
5.5 Klaagster heeft in september 2014 een klacht tegen de deskundige ingediend bij de Accounantskamer te [plaats] In die procedure heeft de deskundige onder meer een aantal bijlagen gevoegd, kopieën van gespreksverslagen en notities van gesprekken tussen de deskundige, klaagster en P. De Accountantskamer heeft op 23 maart 2015 de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard.
6 KLACHT
6.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerster in strijd met Gedragsregel 30 een aan haar gerichte opdracht van de rechtbank [naam] heeft gewijzigd en door middel van haar brief van 19 maart 2013 er voor heeft gezorgd dat de documenten zijn achtergehouden door een nadrukkelijke instructie aan de onafhankelijk gerechtelijke deskundige. De achtergehouden documenten betreffen gespreksverslagen van de deskundige met klaagster en met P. Het feit dat deze documenten zijn achtergehouden is pas in de klachtprocedure van klaagster tegen de deskundige bij de Accountantskamer in 2014 naar voren gekomen. Doordat verweerster niet een kopie van haar brief van 19 maart 2013, gericht aan de deskundige, aan de rechtbank en aan klaagster heeft gezonden, heeft verweerster opzettelijk voor verwarring gezorgd en de rechtbank en klaagster bewust misleid.
Door zo te handelen en na te laten heeft verweerster de fundamentele beginselen van het Nederlands recht zoals het beginsel van hoor en wederhoor, ‘fair play’ en ‘equality of arms’ geschonden, een handelwijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt.
7 VERWEER
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
7.1 In de beschikking van 19 juli 2011 is een deskundigenbericht bevolen omtrent de economische waarde van de aandelen P. Holding B.V. Deze aandelen behoorden toe aan wijlen P. en vielen in de ontbonden goederen gemeenschap die had bestaan tussen hem en klaagster. Tot deskundige is benoemd de heer D., registeraccountant te G.
7.2 De beschikking bepaalt dat de griffier, na ontvangst van het voorschot, de door de deskundige nader verzochte processtukken aan hem zal doen toekomen, alsmede dat de deskundige bij zijn onderzoek partijen in de gelegenheid dient te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, een en ander zoals bepaald in artikel 198 Rv.
7.3 Omdat van de griffier geen stukken werden ontvangen, heeft verweerster de deskundige, op zijn verzoek, een aantal stukken toegestuurd onder de mededeling dat de ontbrekende stukken, die zij niet in haar bezit had, rechtstreeks door P. aan de deskundige zouden worden toegezonden. Alle correspondentie ging in kopie naar de toenmalige advocaat van klaagster, mr. D.
7.4 Op 28 januari 2013 heeft de deskundige zijn rapport bij de rechtbank ingediend. Onder het kopje ‘gebruikte informatie’ heeft de deskundige een opsomming gegeven van de gegevens waarover hij de beschikking heeft gehad. Een aantal van de door de deskundige gebruikte gegevens was kennelijk niet in het bezit van klaagster die daarop bij brief van 5 februari 2013 de rechtbank heeft verzocht de gegevens bij de deskundige op te vragen en aan haar te doen toekomen. Ook wenste klaagster de gespreksverslagen te ontvangen. Deze gespreksverslagen staan echter niet genoemd in de opsomming van de deskundige als stukken waarover hij in het kader van zijn onderzoek de beschikking heeft gehad.
7.5 Hierop heeft de rechtbank bij brief van 18 maart 2013 aan verweerster aangegeven dat P. kennelijk de deskundige een aantal stukken heeft toegezonden die hij in kopie aan klaagster had moeten sturen. P. is in de gelegenheid gesteld deze stukken alsnog aan klaagster te doen toekomen. Het lijstje stukken is uitgebreid met eventuele gespreksverslagen. Verweerster wijst er op dat deze gespreksverslagen echter geen stukken zijn die door P. aan de deskundige zijn toegestuurd en waarvan P. een kopie aan klaagster had moeten sturen.
7.6 Nu het om door wijlen P. aan de deskundige verstrekte stukken ging, heeft verweerster zich rechtstreeks tot de deskundige gewend en hem verzocht die stukken aan haar te doen toekomen zodat zij voor doorzending aan klaagster kon zorgen. In de brief aan de deskundige heeft verweerster gemeld dat eventuele gespreksverslagen niet tot die stukken behoorden nu deze notities van de deskundige zelf afkomstig zijn en niet van P. Verweerster heeft van de deskundige geen gespreksverslagen ontvangen. De overige door verweerster van de deskundige ontvangen stukken, die ten grondslag hebben gelegen aan zijn rapportage, heeft verweerster vervolgens aan klaagster toegestuurd.
7.7 Van het opzettelijk creëren van verwarring is geen sprake geweest noch van het opzettelijk verstrekken van feitelijk onjuiste gegevens dan wel het opzettelijk misleiden van de wederpartij of de rechtbank. Evenmin is van tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag sprake. Het verwijt dat de fundamentele beginselen van het Nederlands recht zijn geschonden is evenmin terecht en bovendien in een tuchtrechtelijke procedure niet relevant.
8 BEOORDELING
8.1 De voorzitter is van oordeel dat de door verweerster gevolgde handelwijze correct is en tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Vaststaat dat P. bepaalde stukken (die niet in het bezit van verweerster waren) zelf naar de deskundige heeft gestuurd en niet in kopie aan klaagster, hetgeen hij wel had behoren te doen. Omdat P. inmiddels was overleden heeft verweerster (op verzoek van de rechtbank) de deskundige gevraagd haar de desbetreffende stukken te doen toekomen, waarna zij er voor zou zorgen dat deze ook in het bezit kwamen van klaagster. Verweerster heeft gemotiveerd aangegeven dat de gespreksverslagen, die niet stonden op het lijstje van door de deskundige gebruikte informatie, niet aan klaagster behoorden te worden toegezonden, omdat het om eigen aantekeningen van de deskundige ging, en niet om stukken afkomstig van P. De voorzitter volgt verweerster in dit argument. Er is dan ook geen sprake van het achterhouden van informatie of het opzettelijk creëren van verwarring dan wel het verstrekken van feitelijk onjuiste gegevens. De klacht is kennelijk ongegrond.
8.2 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.
Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 10 juni 2015.
griffier voorzitter