Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:176

Zaaknummer

16-551

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk wegens "ne bis in idem" en ontbreken van eigen belang.

Uitspraak

Beslissing van raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 18 juli 2016

in de zaak 16-551

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 9 juni 2016 met kenmerk 51/15/084, door de raad ontvangen op 10 juni 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 3 november 2015 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.3    Verweerder is opgetreden voor de heer H. en na zijn overlijden op 8 juni 2013 voor zijn erfgenamen in de gerechtelijke procedures tegen klagers. Klagers hebben gezamenlijk een juridisch adviesbureau.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    uit het briefpapier van advocatenkantoor B. en de presentatie op internet blijkt dat er een samenwerkingsverband is tussen genoemd kantoor en verweerder, maar niet duidelijk is in welke hoedanigheid verweerder optreedt en welke samenwerkingsvorm er is met genoemd kantoor, temeer daar verweerder zijn schrifturen p.o. laat ondertekenen.

b)    verweerder weigert te melden wie zijn cliënten zijn.

c)    verweerder klagers in de ene zaak ter zitting heeft gevraagd de klachten en aangiftes in een andere zaak in te trekken.

 

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

 

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a en b)

4.1    De voorzitter constateert dat de stafjurist van de deken in een brief aan klagers d.d. 5 november 2015 heeft geschreven:

[….]

Met betrekking tot de klachten genoemd onder 1. en 2.(hierboven onder 2.1 aangemerkt als a en b-voorzitter) kan ik niet anders concluderen dan dat deze klachten al door de tuchtrechter zijn beoordeeld en ongegrond c.q. niet ontvankelijk verklaard zijn. Ik verwijs u naar overwegingen 4.5 en 4.6 in de beslissing van de Voorzitter van de raad van discipline d.d. 9 februari 2015 (zie bijlage). Bij beslissing van 20 juli 2015 is uw verzet tegen voornoemde beslissing van de Voorzitter ongegrond verklaard door de raad van discipline. Het heeft dan ook geen zin deze klachten te behandelen wegens het ne bis in idem beginsel.

[….]

4.2    Het gestelde onder 4.1. is de voorzitter bekend. Inmiddels heeft het Hof van Discipline op 1 februari 2016 het door klagers ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.

4.3    Klagers hebben in hun brief d.d. 12 november 2015 aan de deken de constatering van de stafjurist ook niet weersproken. Ook in tuchtrechtelijke procedures geldt (zoals de stafjurist correct opmerkt) op grond van art. 47b lid 1 Advocatenwet het zogenoemde ne bis in idem-beginsel. Dat betekent dat dezelfde klacht niet twee maal ter beslissing kan worden voorgelegd aan de tuchtrechter. De klachtonderdelen a en b zijn inhoudelijk gelijk aan de eerdere klachten van klagers over – kort gezegd – de samenwerkingsvorm tussen verweerder en het advocatenkantoor B en de weigering te melden wie de cliënten zijn. Die klachten zijn door de plaatsvervangend voorzitter in zijn beslissing van 9 februari 2015 (zaak 13/15) kennelijk ongegrond verklaard. Het tegen die beslissing ingestelde verzet is bij beslissing van 20 juli 2015 ongegrond verklaard. Er zijn geen feiten gesteld of gebleken die nopen tot afwijking van het ne bis in idem-beginsel in dit geval. Klagers zijn dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in deze beide klachtonderdelen.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt de voorzitter dat klagers niet in een rechtstreeks belang zijn getroffen zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk niet ontvankelijk is.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in al haar onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in al haar onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet ontvankelijk.

 

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 18 juli 2016.

 

griffier                                                                  voorzitter