Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:175

Zaaknummer

16-525

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Ne bis in idem; klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 18 juli 2016

in de zaak 16-525

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 7 juni 2016 met kenmerk 51/16/013, door de raad ontvangen op 10 juni 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 18 februari 2016 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.3    Verweerder is opgetreden voor de heer H. en na diens overlijden op 8 juni 2013 is hij opgetreden voor de erfgenamen van de heer H. in gerechtelijke procedures tegen klagers. Klagers hebben een juridisch adviesbureau.

1.4    In een schadestaatprocedure heeft de rechtbank [naam] bij vonnis van 3 april 2013 klagers veroordeeld tot betaling aan de cliënten van verweerder van een schadevergoeding van € 30.000,00, vermeerderd met rente en kosten.

1.5    Klagers zijn een tijdens een comparitie tussen partijen overeengekomen schikking niet nagekomen. Verweerder heeft namens zijn cliënten de schikkingsovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en de deurwaarder opdracht gegeven het vonnis van 3 april 2013 te executeren. Vervolgens is onder klagers beslag gelegd.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder niet duidelijk maakt in welk formeel verband hij als advocaat naar buiten treedt. Verweerder gebruikt het briefpapier van advocatenkantoor B. maar ondertekent zijn schrifturen niet zelf. Deze worden p.o. ondertekend, zonder naamaanduiding, zodat niet duidelijk is wie verantwoordelijk is voor de wijze van verzending en de inhoud van hetgeen verzonden wordt. Mede oorzaak van de verwarring is dat verweerder praktijk voert in de vorm van een praktijkvennootschap, L. BV.

b)    verweerder beslag heeft doen leggen onder klagers in opdracht van iemand die is overleden. Een dergelijke actie betaamt een advocaat niet.

 

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1      Het is de voorzitter bekend dat beide klachtonderdelen eerder door de tuchtrechter zijn beoordeeld en kennelijk niet-ontvankelijk zijn verklaard bij beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 9 februari 2015 (zaak 13/15). Vervolgens is het door klagers ingestelde verzet bij beslissing van de raad van 20 juli 2015 ongegrond verklaard. Daartegen is hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline. Bij beslissing van 1 februari 2016 is het beroep van klagers door het hof ongegrond verklaard.

4.2      Ook in tuchtrechtelijke procedures geldt op grond van art. 47b lid 1 Advocatenwet het zogenoemde ne bis in idem-beginsel. Dat betekent dat dezelfde klacht niet twee maal ter beslissing kan worden voorgelegd. De huidige verwijten zijn inhoudelijk gelijk aan de eerdere klachten van klagers over – kort gezegd – de samenwerkingsvorm tussen verweerder en het advocatenkantoor B. en onjuiste beslaglegging. Die klachten zijn door de plaatsvervangend voorzitter in zijn beslissing van 9 februari 2015 kennelijk ongegrond verklaard. Het tegen die beslissing ingestelde verzet is bij beslissing van 20 juli 2015 ongegrond verklaard. Er zijn geen feiten gesteld of gebleken die nopen tot afwijking van het ne bis in idem-beginsel in dit geval. Klagers zijn dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a en b.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in al haar onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in al haar onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 18 juli 2016.

 

griffier                                              voorzitter