Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:166

Zaaknummer

15-334

Zaaknummer

15-336

Zaaknummer

15-337

Zaaknummer

15-378

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat en voorwaardelijk bezwaar. Klacht niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 25 april 2016

in de zaken 15-334, 15-336, 15-337 en 15-378

naar aanleiding van de klachten van:

 

1.    mevrouw [    ]

2.    de heer [    ]

klagers

gemachtigde: mr. [    ]

 

tegen

1.    mr. [    ] (15-334)

2.    mr. [    ] (15-336)

3.    mr. [    ] (15-337)

verweerders

gemachtigde mr. [    ]

 

en

mr. [    ] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement [    ] (15-378)

deken

 

tegen

1.    mr. [    ]

2.    mr. [    ]

3.    mr. [    ]

verweerders

gemachtigde mr. [    ]

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 29 januari 2015  hebben klagers zich bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Noord-Nederland beklaagd over verweerders.

1.2    Bij brief aan de raad van 24 augustus 2015 met kenmerk 2015 KNN017, door de raad ontvangen op 27 augustus 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 februari 2016 in aanwezigheid van klagers, vergezeld van hun gemachtigde mr. [naam gemachtigde klagers], de deken en verweerders. Verweerders zijn  vergezeld van hun gemachtigde mr. [naam gemachtigde verweerders]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van de gemachtigde van klagers d.d. 22 januari 2016 (met 2 bijlagen).

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    De activiteiten van de eenmanszaak van klaagster sub 1 zijn per 1 januari 2007 ingebracht in een besloten vennootschap. Deze vennootschap is bij vonnis van 14 november 2008 in staat van faillissement verklaard met benoeming van 2 curatoren. De curatoren hebben in een procedure tegen klaagster sub 1 betaling gevorderd van een bedrag van € 543.600,82, te vermeerderen met de wettelijke rente etc. Klagers zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Daarom hebben de curatoren klager sub 2 in de procedure betrokken en gevorderd klager sub 2 te gebieden het verhaal door de curatoren van hun vordering op de bestaande huwelijksgemeenschap te gehengen en te gedogen. In deze procedure zijn klagers bijgestaan door een andere advocaat, mr. S., destijds werkzaam op hetzelfde kantoor als verweerders . Bij vonnis van 23 maart 2011 heeft de rechtbank de vorderingen van de curatoren toegewezen. Omdat mr. S. inmiddels het kantoor van verweerders had verlaten, heeft verweerster sub 3 klagers geadviseerd naar aanleiding van dit vonnis. Zij heeft een negatief appèladvies uitgebracht. Om de termijn te dekken heeft zij wel hoger beroep ingesteld (op nader aan te voeren gronden). De rechtsbijstand in hoger beroep is overgenomen door genoemde mr. S., die op dat moment elders werkzaam was. Het vonnis van de rechtbank is in hoger beroep bekrachtigd.

2.2    Het kantoor van verweerders heeft klagers ook rechtsbijstand verleend in diverse andere gerechtelijke procedures. Zo heeft verweerster sub 3 klaagster sub 1 bijgestaan in een procedure tegen een andere vennootschap, waarbij, voor zover hier van belang, in reconventie is gevorderd die andere vennootschap te verbieden “om AWBZ-gerelateerde zorgdiensten te verrichten ter zake waarvan de vergunning c.q. toelating op naam van (…) staat”.  Dit heeft geleid tot een vonnis van de kantonrechter van 1 november 2011.

2.3    Het kantoor van verweerders heeft voor de werkzaamheden die door verweerster sub 3 zijn verricht en de hiervoor genoemde procedure tegen de curatoren declaraties verzonden. Op onroerende zaken van klagers is  bij akte van 14 juni 2011 een hypotheekrecht verstrekt ten behoeve van verweerders.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster sub 3 heeft verzuimd om in de onder 2.2 genoemde procedure te vorderen dat klaagster sub 1 persoonlijk over de AWBZ-gegevens zou mogen beschikken en ook is niet gevorderd dat daaraan een dwangsom moest worden verbonden. Dat heeft tot gevolg gehad dat de andere vennootschap kon doorwerken met het budget van klaagster sub 1. Dit betrof een budget van destijds ongeveer 2 miljoen euro.

b)    verweerders voor het voeren van de procedure in hoger beroep tegen de curatoren om zekerheidsstelling hebben gevraagd via de vestiging van een hypotheekrecht. Dit is in strijd met gedragsregel 28, die de advocaat verbiedt voor de betaling van zijn declaraties andere zekerheid te aanvaarden dan een voorschot in geld, behoudens in bijzondere gevallen en dan slechts na overleg met de deken. Dat is in dit geval niet gebeurd. Inmiddels is verweerder sub 1 begonnen met uitwinning van het hypotheekrecht.

c)    verweerders, in ieder geval verweerster sub 3, vlak vóór het instellen van hoger beroep in de procedure tegen de curatoren de dienstverlening hebben opgezegd. Dat was 12 dagen vóór het verstrijken van de beroepstermijn. Verweerders hebben klagers niet geholpen om een andere advocaat te vinden. Dat hebben klagers zelf moeten doen, die uiteindelijk mr. S. bereid vonden de zaak over te nemen. Deze kon zich echter onvoldoende voorbereiden.

d)    verweerders beweerden dat er nog steeds declaratieposten open stonden waarvoor klagers geen facturen hebben ontvangen, zodat zij ook niet officieel bezwaar konden maken. Er werden telkens andere bedragen doorgegeven en verweerder sub 1 heeft na de zekerheidsstelling meteen € 30.000,00 extra gefactureerd.

e)    verweerders bizar hoge uren-declaraties hebben opgevoerd die niet in verhouding staan tot de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden.

f)    Verweerders in diverse zaken informatie hebben achtergehouden die in de procedures van belang had kunnen zijn.

 

4    VOORWAARDELIJK DEKENBEZWAAR

Voor zover klagers niet-ontvankelijk zouden zijn in klachtonderdeel b, omdat zij zich weliswaar beroepen op het ontbreken van overleg met de deken dat op grond van gedragsregel 28 is vereist, maar wel akkoord zijn gegaan met de vestiging van bedoeld hypotheekrecht, dient de deken dezelfde klacht in.

 

5    VERWEER

5.1    Verweerders hebben  allereerst aangevoerd dat klagers en de deken niet-ontvankelijk zijn in hun klacht wegens termijnoverschrijding. Subsidiair voeren zij het navolgende aan.

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Verweerster sub 3 heeft klaagster sub 1 bijgestaan in de onder 2.2 genoemde procedure. Het vonnis in die zaak van 1 november 2011 was deels positief voor klagers. Klagers menen dat op grond van dat vonnis nadere maatregelen hadden moeten worden genomen, waaronder beslaglegging. Verweerster sub 3 heeft daarover negatief geadviseerd. Zij heeft haar advies schriftelijk vastgelegd in een brief van 9 november 2011. Zij meent dan ook dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

5.2    Ad klachtonderdeel b)

5.3    Toen klagers niet meer in staat waren om de declaraties van verweerders te betalen, stelden zij zelf de vraag of zij zekerheid konden geven, bijvoorbeeld door het geven van een hypotheekrecht. Verweerders zijn hiermee akkoord gegaan en vervolgens is contact gezocht met de deken. Die reageerde niet. Uiteindelijk waren partijen het eens over het te vestigen hypotheekrecht en is de akte gepasseerd. Dit verweer geldt tevens ten aanzien van het dekenbezwaar.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Toen bleek dat het negatieve (appèl)advies van verweerster sub 3 klagers niet welgevallig was, hebben klagers zich tot mr. S. gewend. Verweerster sub 3 heeft aangegeven dat er wat haar betreft sprake was van een vertrouwensbreuk en dat het beter was afscheid van elkaar te nemen.

Ad klachtonderdeel d en e)

5.5    Deze verwijten worden door klagers niet nader gepreciseerd. Op het kantoor van verweerders is het gebruikelijk dat eens per maand wordt gedeclareerd. Bij alle facturen zit een urenspecificatie. Klagers hebben de facturen nimmer betwist. Op een relatief  klein deel na (ongeveer € 13.000,00) zijn ook alle facturen betaald. Een deel is via een betalingsregeling betaald. Bovendien hebben klagers ook altijd de “onderhanden werk”-lijsten afgetekend en zich daarmee akkoord verklaard. Eerst in oktober/november 2014 geven klagers aan bij verweerders dat zij bezwaar maken tegen openstaande posten.

Ad klachtonderdeel f)

5.6    In samenspraak met klagers is er voor gekozen om alleen noodzakelijke stukken in het geding te brengen. Klagers maken echter niet duidelijk om welke stukken het gaat, zodat verweerders niet op dit klachtonderdeel kunnen ingaan. Subsidiair stellen verweerders dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.

 

6    BEOORDELING

6.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten  die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

6.2    De raad overweegt dat het gestelde klachtwaardige handelen van verweerders verband houdt met twee procedures die bij vonnissen van  respectievelijk op 23 maart 2011 (rechtbank) en 1 november 2011 (kantonrechter) zijn geëindigd. Tegen eerstgenoemd vonnis is hoger beroep ingesteld, maar met die procedure heeft geen van de verweerders bemoeienis gehad, omdat mr. S. klagers daarin bijstond.

6.3    Bij brief van 9 november 2011 heeft verweerster sub 3 aangegeven dat zij al haar werkzaamheden staakte, omdat de noodzakelijke vertrouwensband ontbrak. Op dat moment waren alle verwijtbare gedragingen al bekend. Immers in genoemde brief heeft verweerster sub 3 aangegeven dat het vonnis van de kantonrechter van 1 november 2011 geen ruimte bood voor nadere maatregelen, zoals klagers wensten. Voorts had de hypotheekverstrekking al bij akte van 14 juni 2011 plaatsvonden en het vertrouwen was opgezegd bij brief van 9 november 2011. Ook de declaraties, die betrekking hadden op de periode tot 9 november 2011  waren bekend (de datum van de laatste factuur is niet bekend, maar volgens verweerders wordt maandelijks gedeclareerd, hetgeen door klagers niet is betwist, zodat de laatste factuur uiterlijk van december 2011 zal dateren). Overigens is niet gebleken dat er nog posten openstonden waarvoor geen declaraties  zijn verstuurd. Ook het gestelde achterhouden van informatie in de procedure(s), was in ieder geval op 9 november 2011 bekend, omdat de procedures, waar verweerster sub 3 bij betrokken was, geëindigd waren. Alle gestelde tekortkomingen waren derhalve op 9 november 2011 bekend. Vervolgens zijn de klachten op 29 januari 2015  ingediend.

6.4    De vraag is of klagers hun klachten tijdig hebben ingediend. Omtrent de verjaring van het klachtrecht bepaalt art 46g Advocatenwet dat een klacht niet-ontvankelijk is als het klaagschrift wordt ingediend na verloop van 3 jaar na de dag  waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Deze termijn is in het onderhavige geval ruimschoots overschreden, zodat klagers in al hun klachten niet-ontvankelijk zijn.

6.5    Dat zelfde geldt ten aanzien van de dekenklacht. De toenmalige deken heeft niet gereageerd op de brief van klaagster sub 3 van 6 mei 2011 om te overleggen over de mogelijkheid van hypotheekverstrekking. Derhalve is de onder 6.4 genoemde termijn van 3 jaar ook in dit geval overschreden. Het feit dat de huidige deken eerst sedert 2015 kennis kreeg van het handelen van verweerders betekent niet dat de termijn van 3 jaar voor hem vanaf dat moment is ingegaan. De kennis van de vorige deken moet geacht worden te zijn overgegaan op de huidige deken, zodat de termijn is gaan lopen vanaf omstreeks mei/juni 2011, toen de toenmalige deken redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van de brief van verweerster sub 3 van 6 mei 2011. Ook de deken is dan ook niet ontvankelijk in zijn voorwaardelijk dekenbezwaar.

 

BESLISSING (15-334, 15-336, 15-337 EN 15-378)

De raad van discipline:

-    verklaart klagers en de deken niet-ontvankelijk in hun klachten.

 

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. G. Ham, H.J. Meijer, N.H.M. Poort, A.H. Lanting, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 april 2016.

 

Griffier                                      Voorzitter