Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:164
Zaaknummer
16-033
Inhoudsindicatie
Klager verwijt verweerder dat hij door de concept-vaststellingsovereenkomst bij het verweerschrift over te leggen en in het verweerschrift over de schikkingsonderhandelingen mededelingen te doen, het verbod van Gedragsregel 13 heeft overtreden. Daarmee heeft hij ook het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De cliënt van klager mocht er immers op vertrouwen dat verweerder de Gedragsregels zou naleven. De raad is van oordeel dat klagers klacht gegrond is. Het stond verweerder niet vrij om de concept-vaststellingsovereenkomst in het geding te brengen. Deze was immers een weerslag van de tussen partijen gevoerde onderhandelingen en gevoegd bij een door klager geschreven brief met een voorstel. Verweerder had voor het overleggen van deze concept-vaststellingsovereenkomst geen toestemming van klager. Bovendien heeft verweerder in het door hem opgestelde verweerschrift niet alleen melding gemaakt van het feit dat er schikkingsonderhandelingen hadden plaatsgevonden, maar hij heeft ook op diverse plaatsen mededelingen gedaan omtrent de inhoud van de gevoerde onderhandelingen. Verweerder heeft daarmee het verbod van Gedragsregel 13 overtreden. Het feit dat verweerder zich van geen kwaad bewust was en later zijn excuses heeft aangeboden kan hem niet baten. Hij had bij het opstellen van zijn verweerschrift zorgvuldiger te werk moeten gaan. Hij heeft door dat niet te doen het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Verweerder krijgt een waarschuwing. Proceskostenveroordeling t.g.v. NOvA.
Uitspraak
Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 30 mei 2016
in de zaak 16-033
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 7 juli 2015 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 7 januari 2016 met kenmerk 51/15/057, door de raad ontvangen op 8 januari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 april 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 In maart 2015 is een arbeidsgeschil ontstaan tussen de cliënte van klager, die voor de werkgever optrad, en de cliënt van verweerder, die voor de werknemer optrad. Bij brief van 20 maart 2015 heeft klager aan verweerder een voorstel gedaan. Dit voorstel was neergelegd in een concept-vaststellingsovereenkomst. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.2 Klager heeft op 12 mei 2015 een ontbindingsverzoek ingediend. Verweerder heeft het standpunt van zijn cliënt verwoord in een verweerschrift. Bij dat verweerschrift heeft verweerder de concept-vaststellingsovereenkomst gevoegd. In het verweerschrift heeft verweerder de schikkingsonderhandelingen op diverse momenten onder de aandacht van de rechter gebracht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat
verweerder heeft gehandeld in strijd met Gedragsregel 13 waarin een absoluut verbod is opgenomen om mededelingen te doen omtrent de inhoud van de tussen advocaten namens cliënten gevoerde schikkingsonderhandelingen. Door de concept-vaststellingsovereenkomst bij het verweerschrift over te leggen en in het verweerschrift over de schikkingsonderhandelingen mededelingen te doen heeft verweerder dit verbod overtreden. Daarmee heeft hij ook gehandeld in strijd met Gedragsregel 1 omdat hij door zo te handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De cliënt van klager mocht er op vertrouwen dat verweerder de Gedragsregels zou naleven.
4 VERWEER
4.1 Verweerder is zich van geen kwaad bewust geweest. Hij meende destijds dat de concept-vaststellingsovereenkomst door de cliënt van klager rechtstreeks aan hem was toegezonden. Later heeft hij moeten vaststellen dat de concept-vaststellingsovereenkomst behoorde bij de brief van klager van 20 maart 2015. Deze foute aanname werd mede in de hand gewerkt doordat de concept-vaststellingsovereenkomst was afgedrukt op blanco papier. Klager heeft verweerder niet verzocht de gewraakte productie in te trekken. Verweerder heeft ingestemd met klagers verzoek de volledige tussen hen gevoerde correspondentie te mogen overleggen aan de rechter.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat klagers klacht gegrond is. Het stond verweerder niet vrij om de concept-vaststellingsovereenkomst in het geding te brengen. Deze was immers een weerslag van de tussen partijen gevoerde onderhandelingen en gevoegd bij een door klager geschreven brief met een beëindigingsvoorstel. Verweerder had voor het overleggen van deze concept-vaststellingsovereenkomst geen toestemming van klager. Bovendien heeft verweerder in het door hem opgestelde verweerschrift niet alleen melding gemaakt van het feit dat er schikkingsonderhandelingen hadden plaats gevonden, maar hij heeft ook op diverse plaatsen mededelingen gedaan omtrent de inhoud van de gevoerde onderhandelingen. Verweerder heeft daarmee het verbod van Gedragsregel 13 overtreden. Het feit dat verweerder zich van geen kwaad bewust was en later zijn excuses heeft aangeboden kan hem niet baten. Hij had bij het opstellen van zijn verweerschrift zorgvuldiger te werk moeten gaan. Hij heeft door dat niet te doen het vertrouwen in de advocatuur geschaad.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht de maatregel van een enkele waarschuwing op zijn plaats.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;
Aldus gewezen door: mr. F.P. Dresselhuys, voorzitter, mrs. E. van Asselt-Pronk, A.D.G. Bakker, F. Klemann, P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 mei 2016.
Griffier Voorzitter