Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-07-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:188
Zaaknummer
15-640
Inhoudsindicatie
Verzet gegrond. Klacht deels ongegrond, deels gegrond wegens weigering afgifte volledige dossier (concrete stukken) aan klager. Geen oplegging maatregel gelet op lange (klachten)voorgeschiedenis van klager en gemachtigde jegens verweerder.
Uitspraak
Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 11 juli 2016
in de zaak 15-640
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 15 januari 2016 op de klacht van:
klager,
klaagster,
gezamenlijk ook aan te duiden als klagers,
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 26 mei 2015 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 3 december 2015 met kenmerk K15/52, door de raad ontvangen op 8 december 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 15 januari 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter), zo begrijpt de raad, klachtonderdeel a) kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen b), d) tot en met j) kennelijk ongegrond verklaard.
1.4 Bij brief van 8 februari 2016, door de raad ontvangen op 12 februari 2016, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 april 2016 in aanwezigheid van klager en de gemachtigde van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klagers van 8 februari 2016 met bijlagen (1 tot en met 5).
2 FEITEN
Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komen klagers in verzet niet op.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) tijdens de behandeling van de klachtprocedure 15-14 ter zitting van 20 april 2015 opzettelijk onwaarheden te uiten. Dit onderdeel is in het verzetschrift alsnog ingetrokken;
b) tijdens diezelfde zitting in strijd met de waarheid te verklaren dat hij twee brieven van de ING “ongetwijfeld” in kopie heeft doorgestuurd aan klagers, waarmee verweerder de raad en alle betrokkenen op het verkeerde been heeft willen zetten;
c) ingetrokken;
d) op 20 april 2015 niet te beschikken over de verplicht voorgeschreven interne klachtprocedure op grond van artikel 6.28 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda);
e) zich na sluiting van het onderzoek op 20 april 2015 in klachtprocedure 15-14 alsnog eenzijdig te wenden tot de raad met een aanvullend bericht;
f) te weigeren de betreffende originele dossiers vlot en compleet af te geven, ondanks de veroordeling daartoe door de raad in de beslissing d.d. 15 juni 2015;
g) in het kader van het onderzoek van de klachtprocedure 15-14 opzettelijk op 24 juni 2015 onjuiste misleidende informatie te verschaffen, namelijk dat de originele dossiers gereed zouden liggen, terwijl op 25 juni 2015 slechts kopieën van delen daarvan zijn meegegeven;
h) als klachtenfunctionaris van zijn kantoor met betrekking tot de klachtbrief van klagers d.d. 20 april 2015 in strijd te handelen met art. 6.28 lid 2 sub d Voda door klagers niet binnen een maand na ontvangst van de klacht schriftelijk en met redenen omkleed in kennis te stellen van het oordeel over de gegrondheid van de klacht, terwijl geen sprake was van een verlenging van die termijn;
i) als klachtenfunctionaris van zijn kantoor met betrekking tot die klachtbrief in strijd te handelen met artikel 6.28 lid 2 sub f Voda door klagers niet te horen;
j) in strijd met de bewaarplicht de betreffende dossiers van klagers op te schonen, terwijl verweerder wist dat klagers die volledige dossiers terug wilden hebben.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:
ad klachtonderdeel b):
1. verweerder tijdens de zitting van 20 april 2015 in de klachtprocedure 15-14 in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij twee brieven van de ING ‘ongetwijfeld’ in kopie aan klager heeft gezonden. Het later herziene standpunt van verweerder, laat onverlet dat hij heeft gepoogd om de raad te misleiden, en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld;
ad klachtonderdeel d):
2. verweerder op 20 april 2015 niet beschikte over een verplicht voorgeschreven interne klachtenprocedure, althans dat niet bekend heeft gemaakt;
ad klachtonderdeel e)
3. verweerder na het sluiten van de zitting van de raad van discipline op 20 april 2015 in klachtprocedure 15-14 een brief heeft nagezonden aan de raad. Dat verweerder die brief heeft doorgestuurd aan de gemachtigde van klagers, dat die brief door de raad in haar beoordeling buiten beschouwing is gelaten en/of dat klagers daardoor niet benadeeld zouden zijn, doet niets af aan het tuchtrechtelijk verwijtbare karakter ervan;
ad klachtonderdelen f), g) en j)
4. verweerder verplicht is om aan klagers de complete originele dossiers af te geven;
ad klachtonderdelen h) en i)
5. van verweerder verwacht mag worden uitvoering te geven aan zijn interne klachtenregeling, voor zover die regeling al aanwezig is.
4 VERWEER
Verweerder handhaaft zijn eerder ingenomen verweer, waarop hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling nader wordt ingegaan.
5 BEOORDELING
5.1 Allereerst zal de raad het verzet beoordelen. Gelet op de in verzet door klagers overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting ziet de raad aanleiding om die klachtonderdelen, waartegen verzet is ingesteld, opnieuw te beoordelen. In zoverre kan de voorzittersbeslissing niet in stand blijven en oordeelt de raad het verzet gegrond.
5.2 Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of de klachtonderdelen, waartegen verzet is ingesteld, gegrond zijn. Daartoe overweegt de raad als volgt.
ad klachtonderdeel b)
5.3 De bewering van verweerder ter zitting van de raad van 20 april 2015 dat hij ‘ongetwijfeld’ twee brieven van de ING bank aan klagers heeft toegezonden, wordt door de raad in gelijke zin uitgelegd als door de voorzitter is gedaan. Niet is gebleken dat verweerder met die bewering de raad heeft misleid of dat hij dat heeft beoogd te doen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
ad klachtonderdelen d), h) en i)
5.4 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij tot een jaar geleden deel uitmaakte van een advocatenmaatschap waar een interne klachtenregeling gold. In verband met de wens om een aantal lopende zaken van cliënten nog af te wikkelen, heeft verweerder zijn praktijk ondanks zijn pensionering zelfstandig voortgezet. Voor de verplichte entreetoets is hij geslaagd, wat alleen kon omdat hij beschikte over een interne klachtenregeling. Volgens verweerder kan hem, gelet op de voorgeschiedenis met klagers en vooral met diens gemachtigde die ruim 60 klachtonderdelen jegens hem hebben ingesteld, niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij niet bereid is om die regeling toe te sturen aan de gemachtigde van klagers of op klagers toe te passen. Klagers ontkennen bij gebrek aan wetenschap dat verweerder een kenbare klachtenregeling heeft.
5.5 Naar het oordeel van de raad is voldoende aannemelijk dat verweerder een klachtenregeling heeft omdat zijn kantoor daarop is beoordeeld in het kader van de verplichte entreetoets. Verweerder is daarvoor geslaagd. Dat verweerder niet bereid is om die klachtenregeling aan klagers en hun gemachtigde ter beschikking te stellen of op hen toe te passen, is naar het oordeel van de raad, gelet op de hiervoor door verweerder geschetste omstandigheden, niet dusdanig onzorgvuldig jegens klagers dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat verweerder de keuze hierin heeft mogen maken, die hij heeft gemaakt. De raad oordeelt deze klachtonderdelen ongegrond.
ad klachtonderdeel e)
5.6 Verweerder heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de bewuste brief na de zitting aan de raad heeft gezonden vanuit een plotselinge emotie. Tijdens de daaraan voorafgaande zitting kreeg hij van de gemachtigde van klagers te horen dat hij niet moest liegen, in de trant van ‘spreek toch eens de waarheid’. Die beschuldiging en tevens de e-mail van de gemachtigde die alweer meteen na terugkeer van de zitting aan hem was gestuurd, heeft hem ertoe doen besluiten om zijn ‘leugens’ te willen weerleggen richting de raad.
5.7 De raad is van oordeel dat het niet juist is geweest dat verweerder na het sluiten van de behandeling van de zitting door de raad, achteraf een brief aan die raad heeft gestuurd. De raad heeft er begrip voor dat verweerder in de gemoedstoestand waarin hij verkeerde heeft gemeend om het naar zijn mening door de gemachtigde van hem geschetste onjuiste beeld recht te zetten door na de zitting daarover een brief aan de raad te sturen. Alles afwegend, rekening houdend met de langdurige conflictueuze context waarin verweerder heeft gehandeld en oplopende emoties en gelet op het feit dat klager geen nieuwe feiten heeft aangedragen in de bewuste brief, is de raad van oordeel dat verweerder daarmee niet dermate onzorgvuldig jegens klagers heeft gehandeld dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De raad oordeelt dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
ad klachtonderdelen f), g) en j)
5.8 De raad ziet gelet op de samenhang aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te beoordelen.
5.9 Dat verweerder wegens de enorme hoeveelheid tegen hem gerichte klachten van de gemachtigde van klagers wil volstaan met afgifte van afschriften van de relevante stukken uit de dossiers, kan de raad op zichzelf begrijpen. Verweerder heeft gesteld dat hij alle processtukken in afschrift en alle relevante stukken aan klagers heeft toegezonden. Uit het door klagers thans overgelegde overzicht en het gevoerde debat is de raad echter gebleken dat verweerder kennelijk niet alle stukken, voor zover bij hem aanwezig, heeft afgegeven. Door aldus te handelen heeft verweerder niet gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt. Daarmee oordeelt de raad deze klachtonderdelen gegrond.
6 MAATREGEL
De raad ziet, ondanks gegrondverklaring van klachtonderdelen f), g) en j) geen aanleiding om aan verweerder een maatregel op te leggen omdat sprake is van een lange (klachten)voorgeschiedenis tussen klagers, en hun gemachtigde jegens verweerder en pas bij ten tijde van het verzet sprake is van substantiering van de volgens klagers ontbrekende stukken.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen f), g) en j) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b), d), e), h) en i) ongegrond.
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers.
Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. R.J.A. Dil, P.J.F.M. de Kerf, P.R.M. Noppen, C.W.J. Okkerse, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juli 2016.
griffier voorzitter