Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-10-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:185
Zaaknummer
16-859
Inhoudsindicatie
Voorzitter oordeelt klacht over eigen advocaat van klager kennelijk ongegrond. Verweerder heeft met voldoende voortvarendheid en deskundigheid voor klager opgetreden in familiezaak.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 13 oktober 2016
in de zaak 16-859
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 6 september 2016 met kenmerk 2016 KNN036, door de raad ontvangen op 8 september 2016.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft klager van mei 2014 tot begin 2016 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. De toenmalige partner van klager (hierna: de vrouw) werd tot december 2014 bijgestaan door mr. J., daarna door mr. B.
1.2 Na een tweetal viergesprekken op 6 maart 2015 en 21 april 2015 hebben klager en de vrouw op 24 april 2015 een ouderschapsplan en een echtscheidingsconvenant ondertekend.
1.3 Op 30 april 2015 hebben klager en verweerder telefonisch contact met elkaar gehad over de wijze van vermelding van de verdeling van de auto’s in het echtscheidingsconvenant. Verweerder heeft dat gesprek en de daarover gemaakte afspraken per e-mail van 30 april 2015 13:14 uur bevestigd. Tevens heeft verweerder in die e-mail aangegeven met klager te hebben afgesproken dat hij de indiening van het gezamenlijk verzoekschrift tot echtscheiding in overleg met mr. B. in gang zou gaan zetten.
1.4 Bij beschikking van 12 augustus 2015 is de echtscheiding tussen klager en de vrouw uitgesproken en heeft de rechtbank besloten overeenkomstig het door hen ondertekende ouderschapsplan en echtscheidingsconvenant. De echtscheidingsbeschikking is op 31 augustus 2015 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
1.5 Klager en verweerder hebben begin 2016 een geschil gekregen over de dienstverlening door verweerder, waarna verweerder zijn werkzaamheden voor klager heeft gestaakt. Klager heeft verweerder en zijn kantoor aansprakelijk gesteld voor door hem geleden schade. Klager laat zijn belangen sindsdien door mr. K. behartigen.
1.6 Bij brief van 8 maart 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) traag en niet adequaat te handelen in de echtscheidingsprocedure van klager;
b) onvoldoende deskundig te zijn door een aantal onderwerpen niet of niet goed vast te leggen of af te perken in het echtscheidingsconvenant.
2.2 Ter onderbouwing van klachtonderdeel a) stelt klager dat hij bij het intakegesprek aan verweerder heeft laten weten dat hij snel en adequaat handelen verwachtte. Volgens klager heeft verweerder daarop meegedeeld dat de echtscheidingsprocedure een twee maanden zou duren en circa € 2.000,- zou kosten. De hele procedure heeft echter twee jaar geduurd, omdat verweerder geen knopen kon doorhakken, niet op de voorgrond trad en aan de advocaten van de vrouw de regie uit handen heeft gegeven. Door toedoen van verweerder heeft de echtscheidingsprocedure veel meer gekost en dat heeft tevens veel ellende voor klager veroorzaakt.
2.3 In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat de verdeling van de auto’s uiteindelijk anders dan in het viergesprek was afgesproken in het echtscheidingsconvenant is opgenomen. In dat convenant staat dat de twee Mercedessen aan de vrouw worden toegedeeld, terwijl was afgesproken dat klager de Mercedes met kenteken [kentekennummer] toegedeeld zou krijgen. Verweerder heeft er niet goed op toegezien dat deze afspraak juist in het convenant werd opgenomen, hetgeen wel van hem verwacht mocht worden als deskundige. Evenmin heeft verweerder er goed op toegezien dat ook allerlei andere zaken in het convenant zijn geregeld zoals de pensioenaanspraken, de afspraken over de verdeling van de overwaarde van de woning bij verkoop ervan, wie de woonlasten moest doorbetalen. Door deze tekortkomingen heeft klager een BKR-registratie gekregen en extra kosten moeten maken. Klager heeft hierdoor aanzienlijke financiële schade geleden van circa € 59.300,-.
3 VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal de twee klachtonderdelen, waarin klager zich over de kwaliteit van dienstverlening door verweerder beklaagt, aan deze maatstaf toetsen.
ad klachtonderdeel a)
4.2 Op grond van de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat de echtscheiding vanaf de intake bij verweerder iets meer dan een jaar heeft geduurd, wat voor dergelijke procedures niet uitzonderlijk lang is. Aannemelijk is dat verweerder op 23 mei 2014 bij de intake klager verschillende scenario’s heeft voorgehouden en dat hij klager heeft uitgelegd dat een en ander afhankelijk was van de opstelling van de vrouw en haar advocaat en de eigen instelling van klager. Een van de scenario’s was naar eigen zeggen van verweerder dat in de meest gunstige situatie de afwikkeling van de echtscheiding zes maanden zou duren en de kosten dan beperkt zouden blijven tot € 2.000,-. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat het hem niet kan worden aangerekend dat de echtscheidingsprocedure door omstandigheden, die buiten hem lagen, anders is gelopen en dat het daardoor voor klager meer heeft gekost. Kort na de intake is de zaak op verzoek van klager meteen weer stilgelegd voor minnelijk overleg tussen partijen. Na het mislukken daarvan heeft klager eind juli 2014 verweerder verzocht de zaak weer op te pakken, waarna hij de opdracht bij brief van 8 augustus 2014 aan klager heeft bevestigd. Volgens verweerder heeft hij in overleg met klager eind december 2014 het echtscheidingsverzoek ingediend, waarna door de advocaat van de vrouw werd voorgesteld om een viergesprek te hebben. Daarmee heeft klager ingestemd. Na een tweetal viergesprekken zijn partijen op 24 april 2015 tot overeenstemming gekomen.
4.3 Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken heeft klager naar het oordeel van de voorzitter niet voldoende aangetoond dat verweerder traag en niet adequaat handelde. Nu verweerder heeft gehandeld als van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht, treft hem geen tuchtrechtelijk verwijt in deze. Daarmee oordeelt de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
ad klachtonderdeel b)
4.4 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij zijn belangen niet goed heeft behartigd door als deskundige toe te zien op de inhoud van het convenant, zoals dat door klager is ondertekend.
4.5 Verweerder erkent dat de afspraak tussen klager en de vrouw over de auto’s, zoals gemaakt tijdens het tweede viergesprek, niet goed is verwoord in het convenant. In dit kader voert verweerder aan dat hij op 22 april 2015 het concept-convenant aan klager heeft toegezonden waarop klager een aantal opmerkingen heeft gemaakt. Op 24 april 2015 hebben klager en de vrouw op het kantoor van mr. B. het aangepaste convenant ondertekend. Eerst op 30 april 2015 heeft klager contact met verweerder opgenomen over de foutieve vermelding van de verdeling van de auto’s in het inmiddels ondertekende convenant. De voorzitter constateert dat verweerder maar ook klager dat kennelijk niet goed hebben gelezen. Blijkens de daarop gezonden e-mail van verweerder aan klager van 30 april 2015 heeft klager zich, gelet op de kosten die hij anders zou moeten maken, neergelegd bij die vergissing in het convenant. Daarbij stelt de voorzitter vast dat de toedeling van beide auto’s aan de vrouw van klager wél heeft geleid tot een hoger bedrag aan overbedeling van de vrouw, waarvoor klager is gecompenseerd. Verweerder heeft tevens, zo blijkt uit zijn e-mail van 8 september 2015, aan klager een korting van € 1.600,- op de declaratie gegeven, waarna nog een door klager te betalen bedrag van circa € 3.000,- resteerde. Door aldus te handelen kan door de voorzitter niet worden vastgesteld dat verweerder klager op dit punt niet naar behoren heeft bijgestaan.
4.6 Klager verwijt verweerder tevens dat hij ten aanzien van nog meer belangrijke onderwerpen voor klager, waaronder de woonlasten, hypotheek en pensioenaanspraken, onvoldoende erop heeft toegezien dat daarover een (duidelijke) regeling tussen klager en de vrouw in het convenant zou worden opgenomen. Verweerder betwist gemotiveerd dat hij daarin is tekortgeschoten en stelt dat hij klager in december 2015, januari 2016 en per e-mail van 25 februari 2016 voldoende heeft geïnformeerd. Klager heeft dat niet weersproken. Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat in het convenant wel duidelijke afspraken zijn gemaakt over de doorbetaling van de woonlasten, zoals ook in de praktijk werd uitgevoerd, en tevens over de kwestie van de € 28.000,-. Dat er later toch weer problemen over zijn ontstaan tussen klager en de vrouw, kan verweerder dan ook niet worden verweten. Dat geldt naar het oordeel van de voorzitter tevens voor de andere genoemde problemen die nadien zijn ontstaan.
4.7 Op grond van het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder en oordeelt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter:
verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 13 oktober 2016.
griffier voorzitter