Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-08-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:191
Zaaknummer
16-592
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Betreft klacht over advocaat van de wederpartij. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 29 augustus 2016
in de zaak 16-592AL
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 21 juni 2016 met kenmerk 2016 KNN027, door de raad ontvangen op 22 juni 2016.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager is vader van twee minderjarige zoons die per 1 maart 2010 zijn gestart op een nieuwe basisschool. Deze basisschool valt onder een stichting die meer basisscholen ondersteunt en beheert. Verweerder is advocaat van de stichting.
1.2 Op 17 januari 2014 heeft de directeur van de basisschool (hierna: mevrouw W) een zorgmelding gedaan bij Bureau Jeugdzorg [provincie] met betrekking tot de jongste zoon van klager (hierna: de zoon). De aanleiding voor het doen van deze zorgmelding was een suïcidepoging van de moeder gevolgd door op school gedane uitspraken van de zoon, waardoor het schoolbestuur zich zorgen maakt over de zoon. Mevrouw W heeft de zorgmelding vooraf niet besproken met de ouders.
1.3 Bij brief van 6 februari 2015 aan de stichting heeft klager een klacht ingediend tegen mevrouw W. Naar aanleiding van deze klacht heeft op 4 maart 2015 een gesprek plaatsgevonden tussen de Directeur Onderwijs en Kwaliteit van de stichting (hierna: de heer H), mevrouw W, klager en door klager ingeschakelde vertrouwenspersoon. Bij die gelegenheid is klager een afschrift van de zorgmelding overhandigd.
1.4 Bij e-mails van 11 respectievelijk 14 maart 2015 aan de heer H respectievelijk aan mevrouw W heeft klager opnieuw zijn ongenoegen geuit over de handelwijze van mevrouw W.
1.5 Bij brief van 17 maart 2015 aan klager heeft de heer H toegelicht dat mevrouw W gerechtigd is een zorgmelding te doen en dat zij ten aanzien van deze zorgmelding geen verantwoording aan klager verschuldigd is anders dan de mededeling dat er een melding heeft plaatsgevonden.
1.6 Op 26 maart 2015 heeft klager een e-mail gezonden aan de voorzitter van de Raad van Toezicht van de stichting, waarin hij stelt dat hij zich niet serieus genomen voelt. In reactie daarop verwijst de voorzitter klager naar de bestuurder van de stichting.
1.7 Op 21 respectievelijk 23 juni 2015 heeft klager e-mails gezonden aan leden van de ouderraad, waarin hij het handelen van mevrouw W ter discussie stelt.
1.8 Bij brief van 29 juni 2015 heeft verweerder namens de stichting een brief aan klager gezonden, waarin hij onder meer heeft geschreven:
(…)
Nu bereiken [de stichting] berichten dat u de OR van de [basisschool] in bovengenoemde kwestie probeert te betrekken. U hebt individuele leden van de OR maar ook niet-leden gevraagd stelling te nemen in bovengenoemde kwestie. In dat kader heeft u deze personen een e-mail gestuurd, voorzien van een afschrift van de zorgmelding en medische gegevens van uw zoon. In de e-mail geeft u wederom uiting aan uw klacht en beschuldigt u [mevrouw W] van ongeoorloofde praktijken.
De ouders en de OR hebben u en [de stichting] laten weten het bijzonder onplezierig te vinden om door u ongevraagd deelgenoot te worden gemaakt met uw dispuut met [mevrouw W] en uw ex-partner. Zij hebben er op gewezen dat voor hen geen rol is weggelegd. De OR is niet bevoegd of gehouden zich in deze kwestie te mengen. Bovendien hebben zij part noch deel aan het geschil. Ondanks hun verzoek hier mee op te houden, blijft u aandringen.
Uw actie heeft voor veel onrust gezorgd onder de ouders. De inhoud van uw e-mail overschrijdt de grens van het betamelijke en heeft het karakter van een lastercampagne. U handelt daarmee onrechtmatig. (afkortingen-voorzitter)
1.9 Bij brief van 12 februari 2016 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich in zijn brief van 29 juni 2015 onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.
3 BEOORDELING
3.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder b genoemde beperking dient voorts in het oog te worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
3.2 In het onderhavige geval verwijt klager verweerder dat hij hem ten onrechte heeft beschuldigd van het voeren van een lastercampagne en het vertonen van onrechtmatig gedrag, zonder van te voren onderzoek te doen. De voorzitter is echter van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op de hiervoor onder 3.1 bedoelde maatstaf en in het licht van de stukken van het dossier, waaronder een aanzienlijke hoeveelheid e-mails van de hand van klager aan diverse partijen, zijn de door verweerder jegens klager gedane uitlatingen niet onnodig grievend.
3.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 29 augustus 2016.
Griffier Voorzitter