Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-09-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:203

Zaaknummer

16-344

Inhoudsindicatie

Klaagsters verwijten verweerder dat hij hen niet tijdig heeft geïnformeerd dat zijn honorarium aanmerkelijk hoger zou uitvallen dan hij aanvankelijk had aangegeven. Ook heeft verweerder niet gewaarschuwd dat er een bedrag aan extra kosten in rekening zou worden gebracht. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder daarmee niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Hij krijgt een waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort  Arnhem-Leeuwarden

van 26 september 2016

in de zaak 16-344

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster sub 1

klaagster sub 2

hierna klaagsters

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 9 augustus 2014 hebben klaagsters bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Tot 6 januari 2016 heeft verweerder kantoor gehouden in [Y]. Sedert die datum is hij gevestigd in [X].

1.3    Bij brief aan de raad van 7 april 2016 met kenmerk 16-0089, door de raad ontvangen op 11 april 2016, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.4    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juli 2016 in aanwezigheid van klaagsters en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagsters wendden zich eind april 2013 tot verweerder omdat zij een geschil hadden met een investeerder in hun bedrijf met wie zij een Letter of Intent hadden ondertekend, omtrent de met die investeerder beoogde samenwerking in het bedrijf. Bij brief van 2 mei 2013 heeft verweerder aan klaagsters een opdrachtbevestiging (met algemene voorwaarden) toegezonden.

2.3    Op 3 juni 2013 vond in verband met dit geschil een kort geding plaats. Tijdens dat kort geding is afgesproken te trachten het geschil door middel van mediation te beslechten.

2.4    Voor zijn werkzaamheden heeft verweerder declaraties aan klaagsters gezonden ten bedrage van ruim € 33.000, waarvan aan honorarium voor verweerder € 26.807.

Deze declaraties zijn ter begroting aan de raad van de orde van advocaten in Amsterdam voor gelegd. Deze heeft daarop (met instemming van partijen) als bindend adviseur beslist en daarbij het honorarium vastgesteld op € 24.000.

2.5    Klaagsters hebben hun klachten over verweerder op 27 mei 2014 voorgelegd aan de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder. Verweerder is in dat kader bij brief van 14 juni 2014 uitvoerig ingegaan op de klachten van klaagsters.

3    KLACHT

3.1    Tijdens de behandeling van de klachten van klaagsters hebben zij hun klachten beperkt. De thans ter beoordeling voorliggende klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder niet tijdig heeft aangegeven dat de kosten voor zijn honorarium meer dan € 15.000 zouden bedragen;

b)    de mediation die heeft plaats gevonden zinloos was.

3.2    Op de expliciete vraag van klaagsters aan verweerder wat de kosten van zijn werkzaamheden in het kader van het te voeren kort geding zouden zijn, heeft verweerder aangegeven dat die kosten gezien zijn jarenlange ervaring tussen de € 10.000 en € 15.000 zouden liggen. In juli 2013 kwamen klaagsters tot de conclusie dat aan hen een veel hoger bedrag in rekening was gebracht.

3.3    Tijdens het kort geding hebben klaagsters te kennen gegeven geen heil in mediation te zien. Onder druk van verweerder hebben zij toch ingestemd met mediation, terwijl zij geen geld hadden om de kosten daarvan te dragen. Verweerder wist dat klaagsters geld moesten lenen om alle kosten te kunnen betalen.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Tijdens het eerste (kennismakings-)gesprek met klaagsters is niet onmiddellijk gekozen voor een kort geding. Zoals uit de opdrachtbevestiging blijkt is afgesproken eerst door middel van correspondentie het geschil aan te kaarten bij de wederpartij en daarover een bespreking te houden. Voor die werkzaamheden is een eerste voorschotfactuur van € 3.000 aan klaagsters gezonden.

4.2    Ten aanzien van een te voeren kort geding is bij dat eerste gesprek een bedrag aan honorarium genoemd van tussen de € 10.000 en € 15.000, maar exact was dat niet aan te geven omdat dat afhing van de daadwerkelijk te verrichten werkzaamheden. Nadat de kortgedingdagvaarding in concept gereed was is aan klaagsters een aanvullende voorschotfactuur van € 10.000 verzonden. Deze voorschotfacturen zijn verrekend met een tussentijdse factuur van 31 mei 2013 ten bedrage van € 18.279,16.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerder heeft klaagsters nimmer onder druk gezet om akkoord te gaan met mediation. Wel heeft verweerder geadviseerd om aan mediation mee te werken. Klaagsters hebben zich tijdens de mediation positief uitgelaten over de resultaten daarvan.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    De raad is van oordeel dat dit onderdeel van de klacht gegrond is. Vast staat dat verweerder wist dat klaagsters over beperkte financiële middelen beschikten. Ook staat vast dat verweerder tegenover klaagsters een bedrag van € 10.000 tot € 15.000 heeft genoemd op hun vraag naar de kosten van een kort geding. Blijkens de begroting van het door verweerder in rekening gebrachte honorarium door de orde van advocaten te Amsterdam beloopt het honorarium

€  24.000. Dat is globaal twee maal zoveel als aangegeven door verweerder. Daarbij komt dat niet door verweerder is weersproken (zodat vast staat) dat over bijkomende kosten met klaagsters niet duidelijk is gesproken. Door die kosten komt het totaal verschuldigde bedrag op € 33.000. Gezien de totale omvang van het aan klaagsters in rekening gebrachte bedrag had het op verweerders weg gelegen klaagsters hierover tijdig te informeren zoals omschreven in Gedragsregel 26 lid 2. Pas bij het toezenden van de laatste declaratie op 8 juli 2013 heeft verweerder gemeld dat hij een korting heeft toegepast omdat het om een groot bedrag gaat. Ook bood hij toen een betalingsregeling aan.

Door klaagsters niet eerder te waarschuwen voor het oplopen van de kosten heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Dit onderdeel van de klacht is naar het oordeel van de raad ongegrond. Klaagsters hebben ingestemd met het voorstel van de voorzieningenrechter om te trachten door middel van mediation het geschil op te lossen. Zij hebben meegewerkt aan de mediation en niet weersproken is dat de mediation tot een resultaat heeft geleid. Dat klaagsters uiteindelijk van die uitkomst geen gebruik hebben willen maken kan verweerder niet worden aangerekend.

6    MAATREGEL

6.1    De raad acht de maatregel van een enkele waarschuwing gepast.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

-    legt verweerder de maatregel op van een enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, J.H. Brouwer, R.J.A. Dil, P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier. en uitgesproken ter openbare zitting van 26 september 2016.

griffier    voorzitter