Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-09-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:200
Zaaknummer
14-57
Inhoudsindicatie
Verweerder is medeverantwoordelijk voor het onzorgvuldig handelen van een derde-advocaat die gebruik maakt van de infrastructuur van het kantoor van verweerder. Op de werkzaamheden van deze derde-advocaat werd geen toezicht gehouden, terwijl de aard en inhoud van de samenwerking tussen verweerder en de derde-advocaat niet duidelijk was. Klacht gegrond; onvoorwaardelijke schorsing van 1 maand.
Uitspraak
Beslissing van 19 september 2016
in de zaak 14-57
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 7 april 2014 met kenmerk RvT 13-0301/TRC/ml, door de raad ontvangen op 8 april 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 juni 2014. Klaagster is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. Klaagster is vertegenwoordigd door de heer K. en mevrouw T., beiden verbonden aan de Stichting Rechtswinkel Bijlmermeer. Verweerder is zonder opgaaf van redenen niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 Bij tussenbeslissing van 8 september 2014 heeft de raad de zaak voor nader onderzoek terug verwezen naar de Deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland. De raad overwoog dat klaagster heeft aangevoerd dat de klachtomschrijving van de Deken niet toereikend is. Van aanvang af heeft de klacht betrekking gehad op het handelen van verweerder en op het handelen van mr. H. De vraag die daarbij rijst is aan wie de opdracht is verstrekt. Daarbij is het van belang om vast te stellen wat de aard van het samenwerkingsverband tussen verweerder en mr. H. was. Het onderzoek van de deken heeft zich daar onvoldoende op gericht en is ten onrechte uitsluitend toegespitst op (het handelen van) verweerder.
1.4 De Deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland heeft nader onderzoek verricht. Bij brief van 14 december 2015, waarbij gevoegd de in de brief genoemde bijlagen, door de raad ontvangen op 15 december 2015, heeft de Deken verslag gedaan van zijn nader onderzoek.
1.5 Partijen zijn door de griffier van de raad in staat gesteld nog één maal schriftelijk te reageren. Bij brief van 26 januari 2016 is namens klaagster gereageerd. Verweerder heeft niet meer gereageerd.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster heeft zich in 2010 tot het kantoor van verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan bij het ongedaan maken van haar registratie bij het Bureau Kredietregistratie (BKR). Mr. H., verbonden aan het kantoor van verweerder, heeft de zaak aangenomen. Een ongedateerd en niet ondertekend intakeformulier/opdrachtbevestiging waarop het logo van “R advocatuur - management - beheer” bevindt zich in het dossier. Bij dit intakeformulier/ opdrachtbevestiging zijn de algemene voorwaarden van R. gevoegd. De werkzaamheden zijn aangevangen vanaf november 2010, zo kan worden afgeleid uit een “uren en reiskosten rapport - Raad voor Rechtsbijstand”, onder welk overzicht de naam van verweerder is vermeld. De toevoeging is 17 januari 2011 verleend aan klaagster. Aan klaagster is een eigen bijdrage van € 757,-- opgelegd. Een eigen bijdrage van € 750,-- is op 19 maart 2011 gedeclareerd aan klaagster, met het verzoek deze over te boeken op een rekeningnummer ten name van “B. Advocaten” (afkorting-raad). De begeleidende brief is gesteld op briefpapier van R. en ondertekend door mr. H. Op deze declaratie staat het dossiernummer 20060727 vermeld. Deze declaratie heeft klaagster voldaan op 12 april 2011. Aan klaagster zijn voorts op briefpapier van “BK-Legal” op 1 februari en 17 februari 2011 twee declaraties toegestuurd voor in totaal een bedrag van € 737,80. Op de declaraties worden werkzaamheden gespecificeerd en staat een rekeningnummer vermeld dat op naam van “JK Investments”.
2.3 Klaagster heeft zich in 2013 gewend tot de Rechtswinkel Bijlmermeer. Naar aanleiding van informatie die de gemachtigden van klaagster, verbonden aan de rechtswinkel, bij het BKR inwonnen bleek dat de negatieve codering bij het BKR door enkel tijdsverloop was geschrapt.
2.4 Bij brief met bijlagen van 2 oktober 2013 van de Stichting Rechtswinkel Bijlmermeer is namens klaagster een klaagschrift bij de deken tegen verweerder ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de opgedragen zaken niet zorgvuldig te behandelen;
b) geen deugdelijke administratie bij te houden;
c) toe te zeggen een procedure op te starten die later kansloos bleek en aan deze toezegging geen gevolg te geven terwijl hier wel declaraties voor verzonden zijn.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat de opdracht door klaagster aan mr. H. is verstrekt, die destijds aan het kantoor van verweerder verbonden was. Mr. H. is nimmer in dienst geweest van verweerder. Er bestond een samenwerkingsverband tussen verweerder en mr. H.,”in die zin dat H. gebruik kon maken van de infrastructuur van R. H. had zijn eigen klanten en declareerde op eigen initiatief. Alle bedragen die H. factureerde werden bijgeschreven op de rekening van H. H. was per kwartaal alleen een vergoeding verschuldigd voor het gebruik van de infrastructuur. De administratie voor de zaken van H. hield hij ook zelf bij en werd niet samengevoegd met de administratie van het (verweerders) kantoor. H. had zijn eigen beroepsaansprakelijkheidsverzekering en maakte daarin op geen deel uit van het kantoor. Voor het ontvangen van klanten maakte H. gebruik van een kantoorruimte bij R. Deze ruimte werd ook zelf door hem ingericht. (….) H. maakte gebruik van de modellen die gebruikt werden door R. Dit hield o.a. in gebruik van briefpapier, de modelbrieven, opdrachtbevestiging, dagvaardingen en conclusies. Alle klanten van H. gaven de opdracht aan H. als advocaat en niet aan R..” (Afkortingen-raad).
4.2 Verweerder acht zich niet verantwoordelijk voor de wijze waarop mr. H. de zaak heeft behandeld. Omdat mr. H. bij zijn vertrek van het kantoor van verweerder alle dossiers en de daarbij behorende administratie heeft meegenomen, kan verweerder geen toelichting geven op of inlichtingen verstrekken over de financiële afhandeling van de zaak door mr. H.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 Voorop gesteld wordt dat het tuchtrecht ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Enkel indien het gedrag waarover wordt geklaagd, een andere advocaat kan worden aangerekend, bijvoorbeeld wanneer de klacht te maken heeft met de organisatie van het advocatenkantoor als zodanig, kan de klacht worden ontvangen als gericht tegen die andere advocaat. Voor zover de klachten uitsluitend zien op het handelen of nalaten van mr. H., is klaagster niet ontvankelijk in haar klacht.
5.3 De klachtonderdelen a. en b.
De opdracht klaagster bij te staan, zo moet worden afgeleid uit het intakeformulier/opdrachtbevestiging en de algemene voorwaarden die op die opdracht van toepassing zijn, is gegeven aan R. en dus aan (de eenmanszaak van) verweerder. Verweerder liet de uitvoering van die opdracht over aan Mr. H., die gebruik maakte van de infrastructuur van het kantoor van verweerder. Uit de stellingen van verweerder en ook overigens blijkt dat verweerder geen toezicht hield op de wijze waarop mr. H. de opdracht uitvoerde. Voor klaagster waren de aard en inhoud van de samenwerking tussen verweerder en mr. H. niet duidelijk.
Verweerder erkent impliciet dat het aan zorgvuldigheid heeft ontbroken bij de uitvoering van de opdracht, doch wijt dit volledig aan mr. H. Door de wijze waarop de samenwerking vorm werd gegeven (ieder hield er een gescheiden administratie op na) kon er evenmin enig toezicht worden uitgeoefend op de administratieve afhandeling van de opdracht. Klaagster is niet althans onvoldoende voorgelicht over haar mogelijkheden en kansen. Aan klaagster zijn ten onrechte werkzaamheden (waarvan twijfelachtig is of die daadwerkelijk zijn verricht) gedeclareerd naast de eigen bijdrage voor de toevoeging. Na vertrek van mr. H. van het kantoor van verweerder is geen dossier behouden.
Het ontbreken van enig toezicht op de onmiskenbaar onzorgvuldige en tuchtrechtelijk verwijtbare wijze waarop de opdracht van klaagster aan R. door H. is uitgevoerd, is verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen. Verweerder kan zich niet disculperen door te verwijzen naar mr. H. Door de uitvoering van de opdracht geheel over te laten aan mr. H. en hem daarbij de gelegenheid te geven gebruik te maken van zijn briefpapier, zijn algemene voorwaarden en kantoorruimte, zonder enig toezicht uit oefenen op de handelwijze van H., is verweerder medeverantwoordelijk voor het onzorgvuldige handelen van mr. H. waarvoor hem ook een zelfstandig tuchtrechtelijk verwijt treft.
De klachtonderdelen a. en b. zijn dan ook gegrond voor zover overwogen.
5.4 Klachtonderdeel c.
Klachtonderdeel c. betreft het individueel handelen van mr. H. en is als zodanig tuchtrechtelijk niet aan verweerder toe te rekenen. Klaagster is derhalve niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op de ernst van de overtreding acht de raad een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van één maand passend en geboden.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klachtonderdelen a. en b. gegrond, voor zover overwogen en legt de maatregel op van schorsing voor de duur van één maand;
verklaart klaagster voor het overige niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. L.A.M.J. Pütz, J.H. Brouwer, R.J.A. Dil en P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 september 2016.
griffier voorzitter