Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-10-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:207
Zaaknummer
16-565/DH/DH
Inhoudsindicatie
Kwaliteitsklacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft fouten gemaakt door het griffierecht niet tijdig te voldoen, het dossier niet over te dragen aan de opvolgend advocaat van klager en slecht bereikbaar te zijn voor zijn cliënt. Klacht deels gegrond. Berisping. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verweerder, zoals hij deze ter zitting van de raad heeft toegelicht, maakt de raad geen gebruik van zijn bevoegdheid tot oplegging van een kostenveroordeling. Voorts acht de raad van belang dat verweerder blijk heeft gegeven van inzicht in zijn problematiek en dat hij zich reeds heeft laten schrappen van het tableau.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 24 oktober 2016
in de zaak 16-565/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 31 maart 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 2 juni 2016 met kenmerk K081 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 3 juni 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 augustus 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet, alsmede van de brief met bijlage van klager aan de griffier van de raad van 25 augustus 2016, die klager met toestemming van de raad na de zitting heeft gestuurd.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Bij besluit van 22 augustus 2014 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) de inschrijving van klager in het Register Beëdigde Tolken en Vertalers (hierna: RBTV) als tolk Nederlands-Arabisch per
1 oktober 2014 doorgehaald.
2.2 Bij besluit van 29 december 2014 heeft de minister het bezwaar van klager ongegrond verklaard. Klager heeft daartegen beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting bij de bestuursrechter van de rechtbank Den Haag heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2015. Verweerder trad op die zitting op als gemachtigde van klager. Bij uitspraak van 14 september 2015 heeft de bestuursrechter het beroep ongegrond verklaard. Verweerder heeft namens klager tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.3 Bij e-mail van 22 oktober 2015 heeft klager verweerder bericht dat hij een andere advocaat in de arm had genomen en heeft klager verweerder verzocht om het dossier, gelet op de beroepstermijn, spoedig aan die advocaat over te dragen.
2.4 Klager heeft verweerder bij e-mail van 21 december 2015 opnieuw verzocht om het dossier over te dragen aan de opvolgend advocaat van klager, alsmede hem bericht dat hij voornemens was een klacht in te dienen.
2.5 Bij beslissing van 12 januari 2016 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het onder 2.2, laatste volzin, bedoelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat geen griffierecht was betaald. De opvolgend advocaat van klager heeft op 22 februari 2016 tegen die beslissing verzet ingesteld en aangevoerd dat klager zich niet bewust was van het feit dat hij uiterlijk op 5 januari 2016 het griffierecht had moeten betalen, omdat verweerder klager niet had geïnformeerd over de voortgang van de procedure, noch het voldoen van het griffierecht.
2.6 Bij brief van 31 maart 2016 heeft klager over verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2.7 Bij e-mail van 7 april 2016 heeft de deken verweerder een afschrift van de klacht toegezonden en hem verzocht binnen drie weken op de inhoud daarvan te reageren.
2.8 Verweerder heeft niet op dit bericht van de deken en de klacht gereageerd.
2.9 Bij e-mail van 18 mei 2016 heeft de deken klager bericht dat hij zijn onderzoek naar de klacht, bij gebreke van een reactie van verweerder daarop, niet kon afronden.
2.10 Bij e-mail van 18 mei 2016 heeft klager de deken verzocht de klacht door te zenden aan de raad van discipline.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) belangrijke, vertrouwelijke documenten niet ter inzage wilde geven aan het RBTV en de rechtbank;
b) ondanks dat hij schriftelijk had toegezegd te zullen gaan procederen, geen kort geding heeft aangespannen tegen de beroepsvereniging van klager;
c) niet heeft gereageerd op verzoeken van klager om het dossier over te dragen aan diens opvolgend advocaat;
d) niet heeft gezorgd voor tijdige betaling van het griffierrecht in een procedure bij de Raad van State, als gevolg waarvan het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard;
e) verzuimd heeft een procedure aan te spannen tegen twee voormalige advocaten van klager in verband met de terugvordering van betaalde voorschotten;
f) ten onrechte een bedrag van EUR 12.276,- op de rekening van klager heeft gestort en zich niet heeft ingespannen om die vergissing ongedaan te maken;
g) niet bereikbaar was voor klager.
3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel d heeft klager aangevoerd dat hij nooit een mededeling, brief of nota van verweerder heeft ontvangen met het verzoek het griffierecht te betalen.
3.3 Met betrekking tot klachtonderdeel g heeft klager aangevoerd dat verweerder via alle communicatiemiddelen (telefoon, e-mail, tekst- en faxberichten) onbereikbaar was voor klager, zelfs na het maken van een telefonische afspraak.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft ten aanzien van klachtonderdeel a aangevoerd dat hij het betreffende document alleen aan de rechter wilde tonen en niet aan het betreffende orgaan, omdat dat orgaan klager serieuze schade had berokkend.
4.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft verweerder aangevoerd dat hij geen kort geding heeft geëntameerd omdat hij namens klager die betreffende zaak met de wederpartij heeft geschikt. Vervolgens is er over en weer niets meer gebeurd. De schikking is niet schriftelijk bevestigd.
4.3 Anders dan klager in klachtonderdeel c stelt, heeft verweerder het dossier van klager twee keer per gewone post aan de opvolgend advocaat van klager gezonden: op 28 oktober en 24 december 2015.
4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d heeft verweerder aangevoerd dat hij, toen hij de nota voor het griffierecht van de Raad van State ontving, op 24 december 2015 telefonisch contact heeft opgenomen met de opvolgend advocaat van klager. Die advocaat adviseerde verweerder de nota voor het griffierecht per sms-bericht aan klager te zenden, hetgeen verweerder heeft gedaan.
4.5 In de kwestie omtrent de twee voormalige advocaten van klager, waarop klachtonderdeel e ziet, heeft verweerder een brief gestuurd naar één van de advocaten, waarin hij die advocaat aansprakelijk heeft gesteld.
4.6 Met betrekking tot klachtonderdeel f heeft verweerder aangevoerd dat een bedrag is gestort op de derdengeldenrekening van het toenmalige kantoor van verweerder, en dat de secretaresse het bedrag van EUR 12.276,- per abuis niet naar de rekening van een andere cliënt heeft overgeboekt, maar naar de rekening van klager.
4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel g heeft verweerder erkend dat hij niet goed met klager heeft gecommuniceerd en klager daarvoor zijn excuses aangeboden.
5 BEOORDELING
Klachtonderdelen a, b en e
5.1 De raad ziet aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.
5.2 Verweerder heeft deze klachtonderdelen gemotiveerd betwist. Klager heeft zijn stellingen mede in het licht daarvan onvoldoende onderbouwd. Daarom zijn deze klachtonderdelen ongegrond.
Klachtonderdeel c
5.3 Klager stelt dat verweerder niet heeft gereageerd op verzoeken van klager om het dossier over te dragen aan diens opvolgend advocaat. Ook nadat hij daartoe door de raad in de gelegenheid was gesteld, heeft verweerder geen stukken over kunnen leggen waaruit blijkt dat hij het dossier daadwerkelijk tijdig heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat van klager. Derhalve heeft hij zijn standpunt dat hij het dossier tweemaal aan de advocaat van klager heeft toegezonden onvoldoende onderbouwd.
5.4 Dit klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel d
5.5 Verweerder stelt dat hij klager de nota voor het griffierecht per sms heeft toegezonden. Klager heeft dit betwist.
5.6 Ook indien verweerder de nota inderdaad per sms-bericht aan klager heeft gezonden, kan dit naar het oordeel van de raad niet worden aangemerkt als afdoende. Klager had zich er tenminste van moeten vergewissen dat klager kennis had genomen van deze sms en op de hoogte was van de ingrijpende gevolgen die het niet (tijdig) voldoen van het griffierecht zouden hebben.
5.7 Verweerder heeft een ernstige beroepsfout gemaakt door het griffierecht niet tijdig te voldoen dan wel klager niet dan wel onvoldoende op de hoogte te stellen van de verplichting om het griffierecht te voldoen en van de gevolgen die aan het niet voldoen van het griffierecht verbonden zijn. Derhalve heeft verweerder jegens klager niet de zorg betracht die hij als advocaat behoorde te betrachten.
5.8 Het klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel f
5.9 Klager verwijt verweerder dat hij ten onrechte een bedrag van EUR 12.276,- op de rekening van klager heeft gestort en zich niet heeft ingespannen om die vergissing ongedaan te maken. De raad is, gelet op de toelichting door verweerder, van oordeel dat dit een administratieve fout betrof waarvan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5.10 Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel g
5.11 Verweerder heeft erkend dat zijn communicatie met klager onvoldoende is geweest. Derhalve is ook dit klachtonderdeel gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft fouten gemaakt door het griffierecht niet tijdig te voldoen, het dossier niet over te dragen aan de opvolgend advocaat van klager en slecht bereikbaar te zijn voor klager. Dit valt hem aan te rekenen. In de gegeven omstandigheden acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2 Daar de klacht is ingediend in 2016 is op de onderhavige procedure de sedert 1 januari 2015 van kracht zijnde Advocatenwet van toepassing, zodat de raad, gelet op artikel 48 lid 6 van die wet, dient te beslissen over een kostenveroordeling. De raad maakt van de bevoegdheid tot oplegging van een kostenveroordeling in deze zaak geen gebruik, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verweerder, zoals hij deze ter zitting van de raad heeft toegelicht. Voorts acht de raad van belang dat verweerder blijk heeft gegeven van inzicht in zijn problematiek en hij zich reeds heeft laten schrappen van het tableau.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen c, d en g gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen a, b, e en f ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan, J.A. van Keulen, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 oktober 2016.
Deze beslissing is in afschrift op 24 oktober 2016 verzonden.