Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-10-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:202

Zaaknummer

16-383/DH/DH

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Klacht tegen advocaat wederpartij. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij: a) misbruik heeft gemaakt van procesmiddelen en procesrecht, alsmede zich schuldig heeft gemaakt aan voortgezette processtalking; b) de rechterlijke macht heeft misleid door beschuldigingen en stellingen van haar cliënte over te nemen, terwijl zij weet dat deze feitelijk onjuist en misleidend zijn; c) processtalking bevordert door middel van belastingfraude, gelet op de wijze waarop verweerster aan haar cliënte factureert; d) misbruik van haar positie als advocaat heeft gemaakt, door zonder rechterlijk bevel aan de politie te verzoeken klagers zoon op 13 november 2015 bij hem weg te halen en over te dragen aan haar cliënte. Verzet en klacht ten aanzien van klachtonderdelen a, b en d gegrond. Verweerster heeft met haar handelen de grens tussen hetgeen als advocaat toelaatbaar is en ontoelaatbaar is ernstig overschreden. Dit wringt temeer nu de ex-echtelieden in het onderhavige geval reeds op gespannen voet met elkaar leefden met betrekking tot de omgangs- en zorgregeling van hun minderjarige zoon. Het had, hoe lastig dit wellicht in dergelijke situaties ook kan zijn, in de rede gelegen dat verweerster zich zoals een behoorlijk advocaat betaamt had ingezet om de onderlinge verhouding te verbeteren in plaats van deze op scherp te zetten. Het is geenszins uitgesloten dat verweerster daarmee de belangen van haar cliënte juist beter zou hebben gediend. Verzet ten aanzien van klachtonderdeel c ongegrond. Berisping. Kostenveroordeling t.b.v. klager en de NOvA.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 24 oktober 2016

in de zaak 16-383/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 8 juli 2016 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 5 februari 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 14 april 2016 met kenmerk K031 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 14 april 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 8 juli 2016 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 8 juli 2016 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 25 juli 2016, door de raad ontvangen op 27 juli 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 29 augustus 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster, bijgestaan door mr. G. Kemper. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 25 juli 2016. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de mail van 15 augustus 2016 van klager met bijlage.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Verweerster behartigt sinds 20 januari 2012 de belangen van de voormalige echtgenote van klager in procedures die het gevolg zijn van de echtscheiding tussen klager en de cliënte van verweerster. De belangenbehartiging heeft in de kern betrekking op geschillen tussen partijen over de zorgregelingen voor hun minderjarige zoon.

2.2    Verweerster heeft op een zeven pagina’s tellend verzoekschrift van klager tot wijziging van de omgangsregeling op 10 november 2015 een negenenvijftig pagina’s tellend verweerschrift ingediend dat tevens de zelfstandige verzoeken houdt tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, het benoemen van een bijzondere curator ex artikel 1:250 BW, het opleggen van een dwangsom ex artikel 611a BW en tot wijziging van de gezagsvoorziening ex artikel 1:253o BW. Dit verweerschrift houdt, voor zover hier van belang, in:

“132. Bovendien, heeft [zoon] de moeder – ook na de beschikking van het hof van 25 april 2012 – dingen verteld die maken dat de moeder zich ernstige zorgen maakt over het welzijn van [zoon] – en zijn “bonusbroertje” – tijdens zijn verblijf bij de vader. Zo heeft [zoon] de moeder verteld dat de vader met [zoon] en zijn “bonusbroertje” alfabet-spelletjes “speelt”, een spelletje waarbij het vasthouden van piemels is betrokken terwijl het alfabet wordt opgezegd ( “We hold our penises while we say the alphabet”), en dat de vader [zoon] en zijn “bonusbroertje” behulpzaam is geweest bij het verzinnen van rare plekken om plaktattoos te plakken en bij het aanbrengen van die plaktattoos, onder meer op de piemels van beide jongens. De moeder vindt dergelijk gedrag niet passend, maar eens te meer zo gelet op het verleden van de vader. De moeder betwijfelt of dit gedrag valt te verenigen met dat wat de vader zou zijn aangeleerd in gedragstherapie, te weten je niet begeven in situaties waarin je in verleiding kan worden gebracht.”

2.3    In een optekening van de politie ten behoeve van een onderzoek Veilig Thuis van 30 november 2015 staat onder andere, voor zover hier van belang:

“12-11-2015: Belde de advocaat van [cliënte] dat het de 13de een partij van omgekeerde wereld zou gaan worden, omdat [klager] aangegeven heeft dat ook hij de omgangsregeling heeft aangepast. Ze verwacht morgen herrie op het adres van [klager] en wilde alvast politie surveillance hebben/reservere. Er is de advocaat geprobeerd uit te leggen dat de politie niet in te huren is om bij ieder probleem er voor te zorgen dat het kind met de ouder meegaat die er dan recht op heeft. Dat ze alleen het aantoonbare bevel van de rechtbank kunnen uitvoeren.

13-11-2015: [Cliënte] belde de politie om aan te geven dat haar advocaat 12-11 documenten had afgegeven op het buro betreffende de omgangsregeling. [Zoon] was vandaag niet terug gebracht. Politie heeft aangegeven dat ze niet overgaan tot het halen van [zoon]. [Cliënte] gaf aan dat het andersom wel gebeurde. Kort hierna belt de advocaat van [cliënte] en eist dat de politie [zoon] gaat halen. Vervolgens is er telefonisch contact geweest met [klager], deze vind dat de politie zich voor het karretje laten spannen en dat hij er niet van gediend was dat hij door de politie wordt lastig gevallen. Toch naar de woning gegaan, door de vriendin van [klager] werd het gesprek gefilmd en [klager] zelf nam auditief op. [Klager] zou [zoon] niet overdragen omdat hij als enige voogdij heeft. Laatste commentaar van [klager] was: er komt een rechtszaak en dan zie ik haar wel. [Cliënte] vindt het jammer dat de politie niets kon doen en wacht de rechtszaak van dinsdag af.”

2.4    Klager heeft twee keer eerder klachten tegen verweerster ingediend betreffende haar belangenbehartiging in voornoemde procedures. Deze klachten zijn door de raad afgedaan onder nummers R.4510/14.96 en 15 310/DH/DH.

2.5    Bij brief van 5 februari 2016 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    misbruik heeft gemaakt van procesmiddelen en procesrecht, alsmede zich schuldig heeft gemaakt aan voortgezette processtalking;

b)    de rechterlijke macht heeft misleid door beschuldigingen en stellingen van haar cliënte over te nemen, terwijl zij weet dat deze feitelijk onjuist en misleidend zijn;

c)    processtalking bevordert door middel van belastingfraude, gelet op de wijze waarop verweerster aan haar cliënte factureert;

d)    misbruik van haar positie als advocaat heeft gemaakt, door zonder rechterlijk bevel aan de politie te verzoeken klagers zoon op 13 november 2015 bij hem weg te halen en over te dragen aan haar cliënte.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de advocatuurlijke vrijheid van verweerster niet zover gaat dat zij het ongelimiteerde recht heeft om iedere strategie te bepalen. 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft haar verweer herhaald en hier met betrekking tot het laatste klachtonderdeel aan toegevoegd dat zij weliswaar weet wie de melding bij de politie heeft gedaan, maar dat zij de naam van de betreffende advocaat niet wil doorgeven.

5    BEOORDELING

5.1    Zoals de voorzitter met juistheid heeft overwogen komt een advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt.

5.2    De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel voor zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.3    In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien, zoals het Hof van Discipline eerder heeft overwogen (ECLI:NL:TAHVD:2014:181, beslissing van 23 mei 2014 in zaaknummer 6995), tegen moet waken dat – zeker als er belangen van een minderjarig kind in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt.

Ad klachtonderdeel a)

5.4    Klager heeft in zijn verzet zijn onderbouwing van dit klachtonderdeel uitgebreid met drie kort gedingprocedures die in 2015 door verweerster zijn opgestart. De raad merkt op dat klager deze procedures eerder ter onderbouwing van zijn tweede klacht tegen verweerster heeft aangevoerd, waarop reeds achtereenvolgens door de voorzitter en de raad is beslist bij zaaknummer 15 310/DH/DH onder klachtonderdeel a) (ECLI:NL:TADRSGR:2016:85 beslissing van 18 april 2016). Klager heeft ter zitting toegelicht dat het hem er niet om te doen is die kwesties op zich nogmaals aan de orde te stellen, zodat van strijd met het ne bis in idem beginsel geen sprake is. Het gaat hem er om inzichtelijk te maken dat hij gedurende een jaren beslaande periode telkens weer geconfronteerd wordt met onnodige, ongefundeerde, belastende respectievelijk kostbare procedures. De raad zal het omtrent deze procedures aangevoerde ook slechts in dat licht bezien meewegen.

5.5    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de omvang en de inhoud van het door verweerster, naar aanleiding van het onder randnummer 2.2 aangeduide door klager ingediende -zeven pagina’s tellende- verzoekschrift, ingediende -59 pagina’s tellende- verweerschrift de raad buitenproportioneel, nodeloos uitvoerig en in al haar gedetailleerdheid onnodig belastend voor klager voor. Dat dit verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken inhield maakt het niet anders. De raad neemt hiertoe mede in overweging dat dit de zoveelste procedure betreft tussen strijdende partijen met betrekking tot de zorg voor hun minderjarige kind en acht alles in aanmerking nemend een reactie van verweerster met een meer dan achtvoudige omvang bezien ten opzichte van het inleidende verzoek, in de vorm waarin zij dit heeft gegoten, handelen dat een advocaat niet betaamt. De raad kan uit dit handelen van verweerster, mede gelet op de inhoud van dit verweerschrift (zie klachtonderdeel b)), niet concluderen dat zij zich heeft ingezet om te voorkomen dat de verhoudingen tussen partijen escaleren; in tegendeel. Het verzet ten aanzien van dit klachtonderdeel slaagt en het klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6    In het licht van hetgeen hiervoor onder randnummers 5.2 en 5.3 is overwogen had verweerster tevens meer terughoudendheid moeten betrachten in het herhalen van de bij randnummer 2.2 genoemde uitlatingen van haar cliënte  over klager. Dat klager de uitlatingen als kwetsend ervaart, blijkt uit het onweersproken feit dat hij reeds in 2013 aangifte heeft gedaan wegens smaad tegen de cliënte van verweerster met betrekking tot dezelfde uitlatingen. De raad gaat er vanuit dat verweerster hier weet van heeft gehad. Dat verweerster deze uitlatingen vervolgens (bij herhaling) in de familierechtelijke procedures toch bezigt, is naar het oordeel van de raad, wat een behoorlijk advocaat niet betaamt en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad overweegt daartoe voorts dat verweerster niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit het belang van haar cliënte daadwerkelijk dient, danwel dat de in verweer genoemde vrees voor herhaling op enigerlei wijze gegrond zou zijn. Nu verweerster ter zitting alsnog heeft erkend dat zij inderdaad in de procedure de bijlage heeft overgelegd van een Donald Duck met daarin porno voor volwassenen met de mededeling dat klager deze daar bewust in zou hebben geplakt om aan kinderen te geven, geldt voornoemde overweging ook in zoverre voor dit onderdeel van de klacht. Het verzet ten aanzien van dit klachtonderdeel slaagt en het klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling van dit klachtonderdeel de juiste maatstaf heeft toegepast. Naar het oordeel van de raad kan de door klager aangevoerde grond niet slagen en heeft de voorzitter dit klachtonderdeel terecht en op de juiste grond kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.

Ad klachtonderdeel d)

5.8    Anders dan de voorzitter acht de raad de status van het stuk dat klager heeft overgelegd van de politie, gedateerd 30 november 2015, voldoende duidelijk. Weliswaar is het niet ondertekend, maar de afzender en de strekking is helder. Dat verweerster, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, niet zelf de melding bij de politie heeft gemaakt, neemt niet weg dat dit in haar naam is gedaan en dat zij daarvoor als advocaat van haar cliënte de verantwoordelijkheid draagt. Met dit handelen heeft verweerster haar status als advocaat misbruikt en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het verzet ten aanzien van dit klachtonderdeel slaagt en het klachtonderdeel is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft met haar handelen de grens tussen hetgeen als advocaat van de wederpartij toelaatbaar is en ontoelaatbaar is ernstig overtreden. Dit wringt temeer nu de ex-echtelieden in het onderhavige geval reeds op gespannen voet met elkaar leefden met betrekking tot de omgangs- en zorgregeling van hun minderjarige zoon. Het had, hoe lastig dit wellicht in dergelijke situaties ook kan zijn, in de rede gelegen dat verweerster zich zoals een behoorlijk advocaat betaamt had ingezet om de onderlinge verhouding te verbeteren in plaats van deze met haar handelen verder op scherp te zetten. Het is geenszins uitgesloten dat verweerster daarmee de belangen van haar cliënte juist beter zou hebben gediend. De raad acht alles overwegende het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel c ongegrond;

-    verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdelen a, b en d gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen a, b en d gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en M.F. Laning, leden, bijgestaan door mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 oktober 2016.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 oktober 2016 verzonden.