Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:201

Zaaknummer

16-383/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij: a) misbruik heeft gemaakt van procesmiddelen en procesrecht, alsmede voortgezette processtalking; b) de rechterlijke macht heeft misleid door beschuldigingen en stellingen van haar cliënte over te nemen, terwijl zij weet dat deze feitelijk onjuist en misleidend zijn; c) processtalking bevordert door middel van belastingfraude, gelet op de wijze waarop verweerster aan haar cliënte factureert; d) misbruik van haar positie als advocaat heeft gemaakt, door zonder rechterlijk bevel aan de politie te verzoeken klagers zoon op 13 november 2015 bij hem weg te halen en over te dragen aan haar cliënte. Klachtonderdeel c) kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdelen a), b) en d) kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 8 juli 2016

in de zaak 16-383/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 14 april 2016 met kenmerk K031 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 14 april 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster behartigt sinds 20 januari 2012 de belangen van de voormalige echtgenote van klager in procedures die het gevolg zijn van de echtscheiding tussen klager en de cliënte van verweerster. De belangenbehartiging heeft in de kern betrekking op geschillen tussen partijen over de zorgregelingen voor hun minderjarige zoon.

1.2    Verweerster heeft op het verzoek van klager tot wijziging van de omgangsregeling op 10 november 2015 een verweerschrift ingediend dat tevens de zelfstandige verzoeken houdt tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, het benoemen van een bijzondere curator ex artikel 1:250 BW, het opleggen van een dwangsom ex artikel 611a BW en tot wijziging van de gezagsvoorziening ex artikel 1:253o BW. Dit verweerschrift houdt, voor zover hier van belang, in:

“132. Bovendien, heeft [zoon] de moeder – ook na de beschikking van het hof van 25 april 2012 – dingen verteld die maken dat de moeder zich ernstige zorgen maakt over het welzijn van [zoon] – en zijn “bonusbroertje” – tijdens zijn verblijf bij de vader. Zo heeft [zoon] de moeder verteld dat de vader met [zoon] en zijn “bonusbroertje” alfabet-spelletjes “speelt”, een spelletje waarbij het vasthouden van piemels is betrokken terwijl het alfabet wordt opgezegd ( “We hold our penises while we say the alphabet”), en dat de vader [zoon] en zijn “bonusbroertje” behulpzaam is geweest bij het verzinnen van rare plakken om plaktattoos te plakken en bij het aanbrengen van die plaktattoos, onder meer op de piemels van beide jongens. De moeder vindt dergelijk gedrag niet passend, maar eens te meer zo gelet op het verleden van de vader. De moeder betwijfelt of dit gedrag valt te verenigen met dat wat de vader zou zijn aangeleerd in gedragstherapie, te weten je niet begeven in situaties waarin je in verleiding kan worden gebracht.”

1.3    Klager heeft drie keer eerder klachten tegen verweerster ingediend betreffende haar belangenbehartiging in voornoemde procedures. Deze klachten zijn door de raad afgedaan onder nummers R.4022/12.156 , R.4510/14.96 en 15 310/DH/DH. Tegen de eerste uitspraak is hoger beroep ingesteld. De uitspraak van het Hof van Discipline is bekend onder nummer 6773.

1.4    Bij brief van 5 februari 2016 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    misbruik heeft gemaakt van procesmiddelen en procesrecht, alsmede voortgezette processtalking;

b)    de rechterlijke macht heeft misleid door beschuldigingen en stellingen van haar cliënte over te nemen, terwijl zij weet dat deze feitelijk onjuist en misleidend zijn;

c)    processtalking bevordert door middel van belastingfraude, gelet op de wijze waarop verweerster aan haar cliënte factureert;

d)    misbruik van haar positie als advocaat heeft gemaakt, door zonder rechterlijk bevel aan de politie te verzoeken klagers zoon op 13 november 2015 bij hem weg te halen en over te dragen aan haar cliënte.

2.2    Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel heeft klager aangevoerd dat de inhoud en omvang van het verweerschrift van verweerster in de procedure het voor klager noodzakelijk maakt om uitvoerig te reageren, hetgeen bij klager tot kosten leidt waarvoor hij zich nog dieper in de schulden moet steken.

2.3    In aanvulling op het tweede klachtonderdeel heeft klager gewezen op het overnemen van vergaande en onware ontucht beschuldigingen door verweerster in haar verweerschrift, alsmede het indienen van een bijlage met bizarre lasterpraat, te weten dat klager volwassen porno zou uitknippen en in Donald Ducks zou plakken om aan kinderen te geven.

2.4    Ter onderbouwing van het laatste klachtonderdeel heeft klager een document genaamd ‘informatie politie t.b.v. onderzoek Veilig Thuis d.d. 30 11-2015’ overgelegd.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft de juistheid van de stellingen van klager betwist.

Ad klachtonderdeel a)

3.2    Verweerster heeft aangevoerd dat het verweerschrift slechts de reactie op klagers inleidende verzoekschrift vormt en zij heeft betwist dat zij bij het opstellen van het verweerschrift is opgetreden als een doorgeefluik van haar cliënte en zich daarmee schuldig zou hebben gemaakt aan misbruik van het procesrecht.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    Met betrekking tot dit klachtonderdeel heeft verweerster gesteld dat zij slechts de aanhoudende zorg van haar cliënte heeft vermeld.

Ad klachtonderdeel c)

3.4    Het verweer ten aanzien van dit klachtonderdeel komt erop neer dat klager hier al eerder over heeft geklaagd, welke klacht de raad onder nummer 15 310/DH/DH heeft afgedaan.

Ad klachtonderdeel d)

3.5    Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij in november 2015 contact zou hebben gehad of opgenomen met de politie al dan niet om de politie ertoe te bewegen mee te werken aan onttrekking aan het ouderlijk gezag.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door de cliënt verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Zoals de raad eerder in zijn beslissing van 25 maart 2013 (nummer 12.156 paragraaf 5.11) heeft overwogen is het de advocaat die in overleg met zijn cliënt bepaalt welke strategie wordt gevolgd en op welke wijze de belangen van de cliënt worden behartigd. Ook in het onderhavige geval kan de voorzitter op basis van de voorhanden zijnde stukken niet vaststellen dat zich een situatie voordoet waarbij evident onnodige kosten moeten worden gemaakt. Dit klachtonderdeel acht de voorzitter dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Er vanuit gaande dat dit onderdeel van de klacht betrekking heeft op het gestelde onder 132 van voornoemd verweerschrift, stelt de voorzitter vast dat hierin enkel als feit wordt gebracht dat [zoon] haar cliënte een aantal zaken heeft verteld. Uit het dossier blijkt niet of [zoon] dit wel of niet gezegd heeft en voorts kan de voorzitter op basis van de stukken niet vaststellen of verweerster in dat geval wist of behoorde te weten dat [zoon] het gestelde niet gezegd zou hebben.

4.4    Wat de stelling van klager dat verweerster een bijlage zou hebben ingediend met ‘bizarre lasterpraat’ betreft. De voorzitter heeft in de stukken geen bijlage met dergelijke inhoud aangetroffen, zodat dit deel van dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist. Derhalve is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    Ook in tuchtrechtelijke procedures geldt het zogenaamde ne bis in idem beginsel. Dat betekent dat dezelfde klacht niet twee maal ter beslissing kan worden voorgelegd. Het huidige verwijt is inhoudelijk gelijk aan de eerdere klacht van klager over – kort samengevat – de wijze waarop verweerster haar werkzaamheden aan haar cliënte declareert. Die klacht (klachtonderdeel e) is door de voorzitter op 26 oktober 2015 (15-310/DH/DH) kennelijk niet ontvankelijk verklaard. Het tegen die beslissing aangevoerde verzet is door de raad op 18 april 2016 wat dit klachtonderdeel betreft ongegrond verklaard. Klager is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c).

Ad klachtonderdeel d)

4.6    Nu verweerster dit onderdeel van de klacht heeft betwist en klager voor de juistheid van zijn stelling geen nadere onderbouwing heeft geleverd, is dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond. Het door klager overgelegde document maakt dit niet anders, aangezien de status van dit niet ondertekende document onduidelijk is.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    het klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klachtonderdelen a), b) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier op 8 juli 2016.

Griffier     Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2016 verzonden.