Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-11-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:229
Zaaknummer
16-916
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing; De voorzitter oordeelt klacht in alle klachtonderdelen over de eigen advocaat over de kwaliteit van haar werkzaamheden kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 28 november 2016
in de zaak 16-916
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 29 september 2016 met kenmerk 51/15/021, door de raad ontvangen op 30 september 2016.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerster stond in eerste instantie (vanaf 2012) de echtgenote van klager bij in een procedure van haar tegen het toenmalige Bureau Jeugdzorg. Vervolgens stond zij klager en zijn echtgenote bij in een geschil tegen dat Bureau Jeugdzorg en is later klager ook in diverse strafzaken bij gaan staan.
1.2 Klager is op 2 mei 2014 gearresteerd en vastgezet wegens poging tot doodslag op / zware mishandeling van zijn echtgenote.
1.3 Verweerster heeft eind juni 2014 haar werkzaamheden voor klager beëindigd wegens een conflict met de belangen van de echtgenote van klager.
1.4 Begin januari 2016 heeft klager verweerster (opnieuw) verzocht werkzaamheden voor hem te verrichten in twee sepot zaken.
1.5 Bij brief van 12 maart 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
1) pas na lang aandringen door klager achter de in beslag genomen sieraden aan te gaan;
2) niet pro-actief namens klager in beroep te gaan tegen beslissingen van de raadkamer;
3) klager haar te laten helpen met het opstellen van een stuk in een familiezaak en op de vraag van de rechter in die zaak niet de waarheid te vertellen door te zeggen dat verweerster alleen zijn echtgenote bij stond ;
4) ondanks het verzoek van klager geen werk te maken van twee sepot zaken uit 2013, waarin de officier van justitie niets meer ondernam en waarvoor klager wel in voorlopige hechtenis heeft gezeten;
5) niet in alle zaken hoger beroep of cassatie in te stellen of dat met tegenzin te doen, waarbij klager haar ook aan de termijn heeft moeten herinneren;
6) slecht bereikbaar te zijn voor klager;
7) zonder overleg met klager telefonisch contact en mailverkeer te hebben met een persoon die in een strafrechtelijk geschil is verwikkeld met klager;
8) in die zaak aan klager geen stukken te doen toekomen en geen uitstel van de zitting te regelen, ondanks de noodzaak daartoe;
9) in alle zaken na hoger beroep cassatie in te stellen, maar in 2014 daarover te liegen door klager te vertellen dat hij dat in één zaak had gedaan;
10) geen advies te geven na het voorval in mei 2014;
11) klager er niet van te weerhouden of hem te adviseren om zichzelf niet in staat van beschuldiging te stellen door te bekennen en daarvoor te tekenen;
12) meermaals in strijd met de waarheid te beweren tegen klager dat zijn echtgenote aangifte tegen hem had gedaan;
13) bij het huis van bewaring zijn dossier aan de portier af te geven op een zodanig wijze dat iedereen daar uitgebreid in kon lezen;
14) kosten te verhalen op klager terwijl zij die werkzaamheden voor zijn echtgenote heeft gemaakt.
3 VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 In deze zaak staat centraal of verweerster de belangen van klager op verschillende momenten met voldoende zorg heeft behandeld, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De voorzitter neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.
4.2 De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Ad klachtonderdeel 1)
4.3 Klager verwijt verweerster dat zij niet voortvarend werk heeft gemaakt van het terughalen van zijn in beslag genomen sieraden. Verweerster betwist dit en stelt daartoe het volgende. In de strafzaak van klager zijn bij zijn aanhouding op 30 april 2013 kostbare sieraden in beslag genomen. Verweerster heeft kort daarna een groot aantal keren telefonisch contact gehad met de betreffende parketsecretaris in die zaak en aangekondigd namens klager een zogenoemd klaagschrift ex artikel 552a Sv in te dienen indien het beslag niet spoedig zou worden opgeheven. Omdat klager tot aan de raadkamerzitting op 15 mei 2013 gedetineerd was, was retourneren van de juwelen niet onmiddellijk mogelijk. Op 14 mei 2013 heeft de parketsecretaris verweerster laten weten dat klager zijn sieraden terug zou krijgen, maar dat hij daarover eerst die week nog diende te worden gehoord. Hieruit blijkt volgens verweerster dat zij voortvarend en met succes voor klager heeft gehandeld.
4.4 Nu verweerster het verwijt van klager gemotiveerd heeft betwist, kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerster klager niet naar behoren heeft bijgestaan. Dat leidt ertoe dat de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond zal verklaren.
Ad klachtonderdeel 2)
4.5 Verweerster bestrijdt dat zij als deskundig advocaat in strafzaken zonder overleg vooraf met haar cliënt tegen beslissingen van de raadkamer, waarin de gevangenneming of gevangenhouding wordt bevolen, in hoger beroep mag gaan; dat zou juist klachtwaardig zijn. Aangezien het wettelijk slechts één keer mogelijk is om in hoger beroep te gaan van een bevel voorlopige hechtenis, heeft zij altijd, zo ook met klager, vooraf overleg over het al dan niet instellen van hoger beroep. Dat klager niet bekend was met de mogelijkheid van hoger beroep lijkt verweerster onwaarschijnlijk, gezien zijn eerdere detenties.
4.6 Nu klager tegenover deze gemotiveerde betwisting zijn verwijt onvoldoende heeft onderbouwd of van relevante feiten heeft voorzien, kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerster klager niet met de nodige zorg heeft bijgestaan bij de behartiging van zijn belangen. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel 3)
4.7 Verweerster betwist met klem dat zij klager heeft laten helpen met de juridische inhoud van een stuk in een familiezaak. Volgens verweerster heeft de echtgenote van klager ten behoeve van één van de laatste zittingen bij de kinderrechter een uitgebreid persoonlijk slotwoord voor haarzelf vooraf aan verweerster gemaild, met een verzoek om daarnaar te kijken. Dat slotwoord is door de echtgenote ook voorgedragen tijdens de zitting. Achteraf is haar gebleken dat klager dat slotwoord in eerste instantie had gemaakt, maar daarmee heeft hij hooguit zijn vrouw geholpen en zeker niet verweerster. Voorts betwist verweerster dat zij zou hebben gelogen tegen de rechtbank omdat zij in de zaken tegen het toenmalige Bureau Jeugdzorg eerst alleen de echtgenote van klager en pas in latere instantie, op hun uitdrukkelijk verzoek, ook klager heeft bijgestaan.
4.8 Gelet op deze gemotiveerde betwisting van verweerster kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerster klager niet naar behoren heeft bijgestaan. Daarmee oordeelt de voorzitter dit klachtonderdeel eveneens kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel 4)
4.9 Verweerster vermoedt dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op twee ‘sepot zaken’ uit 2013 met parketnummer [parketnummer] (verdenking eenvoudige mishandeling) en politieregistratie nummer [politieregistratienummer] (verdenking van bedreiging met bepaalde ernstige misdrijven). Klager is toen aangehouden en in verzekering gesteld en heeft na de afwijzing van vordering tot inbewaringstelling door de rc dan wel zijn heenzending op bevel van de Officier van Justitie niets meer vernomen. Volgens verweerster heeft klager de eerste keer tijdens een bespreking vlak voor een raadkamerzitting bij het Gerechtshof [plaats] op 11 juni 2014 aan haar gevraagd of die zaken door het OM waren geseponeerd en in dat geval een schadevergoedingsprocedure in die zaken op te starten. Indien de zaken nog niet waren geseponeerd, dan wilde hij dat verweerster daartoe zou verzoeken. Daarop heeft verweerster hem geadviseerd dat haar dat vooralsnog niet verstandig leek. Nadat verweerster zich genoodzaakt heeft gezien om zich eind juni 2014 wegens een belangenconflict met de echtgenote van klager aan de strafzaak - waarvoor klager nu nog steeds gedetineerd zit - te onttrekken, zij geen andere zaken meer voor klager had lopen en een nieuwe advocaat door klager was gevonden, hoefde zij zich niet meer over de sepot zaken te buigen. Niettemin heeft verweerster, op uitdrukkelijk verzoek van klager begin 2016, toch naar zijn sepot zaken gekeken en klager op zijn vragen alsnog antwoord gegeven.
4.10 Nu een feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, valt niet in te zien in welke zin verweerster in deze een tuchtrechtelijk verwijt treft. Op grond hiervan oordeelt de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel 5)
4.11 Verweerster ontkent dit klachtonderdeel ten stelligste. Op verzoek van klager heeft zij hoger beroep of cassatie ingesteld en daarbij zelf altijd de termijnen bewaakt, zodat dit een geheel onterechte aantijging is, aldus verweerster.
4.12 Nu klager gelet op de gemotiveerde betwisting van verweerster zijn klacht onvoldoende met feiten heeft onderbouwd, kan de raad niet vaststellen of verweerster niet aan de kwaliteitseisen heeft voldaan. Daarmee wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.
Ad klachtonderdeel 6)
4.13 Verweerster erkent niet altijd na telefoontjes van klager onmiddellijk bereikbaar voor hem te zijn geweest als gevolg van haar drukke werkzaamheden en haar privé omstandigheden. Omdat klager in het Huis van Bewaring verbleef, daar schriftelijke terugbelverzoeken moeten worden ingediend en door het Huis van Bewaring beltijdstippen werden bepaald, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de agenda van de advocaat, kon verweerster niet altijd op de zeer talrijke telefoontjes van klager terstond reageren. Zij betwist dat haar in deze een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.14 Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is de voorzitter van oordeel dat verweerster heeft gedaan wat redelijkerwijs in haar vermogen lag om klager telefonisch te woord te staan terwijl hij in het Huis van Bewaring verbleef. Nu geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, oordeelt de voorzitter dit onderdeel kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel 7)
4.15 Volgens verweerster refereert klager in dit onderdeel aan zijn aanhouding op 6 december 2013 ter zake van verdenking van bedreiging. Volgens klager verbleef hij toen in het buitenland en niet in Nederland. Na de aanhouding van klager heeft zijn echtgenote onmiddellijk contact met verweerster opgenomen en laten weten dat zij en de zuster van klager een ontlastende verklaring konden afleggen. Op uitdrukkelijk verzoek van de echtgenote van klager heeft verweerster de bewuste verklaringen aan de politie gegeven, mede naar aanleiding waarvan klager kort daarna in vrijheid is gesteld. Alhoewel verweerster wist dat klager met zijn zus gebrouilleerd was, heeft zij het in het belang van klager geoordeeld, zonder met hem daarover te kunnen overleggen wegens zijn voorarrest, om toch de verklaring van zijn zus te gebruiken; dat alles na overleg met zijn echtgenote. Verweerster betwist voorts dat sprake was van een strafrechtelijk geschil tussen klager en zijn zus.
4.16 Op grond van hetgeen verweerster gemotiveerd naar voren heeft gebracht, valt niet in te zien in welke zin verweerster onder de hiervoor geschetste omstandigheden een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel 8)
4.17 Het verwijt dat klager nooit stukken heeft ontvangen van verweerster, kan de voorzitter tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen. Zij heeft als te doen gebruikelijk als strafrechtadvocaat, zo stelt zij, op zijn verzoek de gewenste stukken aan hem gegeven. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake. Evenmin kan verweerster tuchtrechtelijk worden verweten dat het gerechtshof [plaats], haar drietal verzoeken om aanhouding van de mondelinge behandeling wegens verblijf van klager in het buitenland heeft afgewezen. Dat ligt buiten de macht van een advocaat. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel 9)
4.18 Het verwijt dat verweerster zou hebben gelogen over het aantal ingestelde cassaties is, nu uit het dossier blijkt dat verweerster in twee strafzaken namens klager cassatie heeft ingesteld, niet vast komen te staan. Nu van enig tuchtrechtelijk handelen geen sprake is, oordeelt de voorzitter dit onderdeel kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel 10)
4.19 Nu klager zijn verwijt dat hij advies heeft gevraagd en niet heeft gekregen, niet nader heeft onderbouwd, ontbreekt een feitelijke grondslag aan dit verwijt. Evenmin kan de voorzitter gelet op de gemotiveerde betwisting van verweerster vaststellen dat zij de belangen van klager in zijn strafzaak - totdat zij zich heeft onttrokken aan die zaak – onvoldoende heeft behartigd. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel 11)
4.20 Verweerster bestrijdt dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klager bij de toetsing van de inverzekeringstelling niet te hebben geadviseerd zich op het zwijgrecht te beroepen en hem niet te hebben afgeraden om tot ondertekening van het proces-verbaal van verhoor over te gaan. Volgens verweerster had klager blijkens het dossier die ochtend buiten haar aanwezigheid grotendeels bekennende verklaringen afgelegd, zodat voor die adviezen geen aanleiding meer bestond.
4.21 Gelet op deze gemotiveerde betwisting van verweerster kan de voorzitter niet vaststellen of zij klager onvoldoende deskundig heeft bijgestaan als verweten. De voorzitter oordeelt dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel 12)
4.22 Verweerster betwist met klem dat zij klager van verkeerde informatie heeft voorzien. Blijkens het dossier van de huidige strafzaak, waarmee verweerster in juli 2014 bekend was, heeft de echtgenote van klager op 2 mei 2014 aangifte van zware mishandeling en poging tot doodslag tegen hem gedaan.
4.23 Op grond van hetgeen verweerster naar voren heeft gebracht, en wat zij met een stuk heeft onderbouwd, en welk stuk als zodanig niet door klager is bestreden, valt niet in te zien in welke zin verweerster in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Nu een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt, is dit klachtonderdeel eveneens kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel 13)
4.24 Volgens verweerster wilde de portier van de penitentiaire instelling waar klager verbleef, het kopie van het strafdossier niet rechtstreeks aan klager verstrekken; het moest via hem worden ingevoerd. In aanwezigheid van klager heeft verweerster de medewerker uitdrukkelijk verzocht het dossier in gesloten enveloppe in te voeren en aan klager te overleggen. Volgens verweerster maakte klager daartegen toen geen bezwaar. Als hij dat wel had gedaan, dan had verweerster de stukken alsnog per post nagezonden.
4.25 Naar het oordeel van de voorzitter valt niet in te zien in welke zin verweerster een tuchtrechtelijk verwijt treft. Nu een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt, is dit klachtonderdeel eveneens kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel 14)
4.26 Het verwijt dat verweerster ten onrechte kosten van zijn echtgenote aan hem in rekening heeft gebracht, acht de voorzitter, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet aannemelijk. Blijkens het dossier heeft verweerster aan klager alleen eigen bijdragen in rekening gebracht voor zijn zaken conform de aan hem verleende toevoeging. Nu een feitelijke grondslag voor tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 28 november 2016.op
griffier voorzitter