Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-10-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:208

Zaaknummer

16-775

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerder die optreedt voor klaagsters wederpartij, dat hij haar schade heeft berokkend in procedures bij onder andere het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Zo zou hij getuigen gewezen hebben op hun verschoningsrecht, waar die getuigen ook gebruik van hebben gemaakt. Dit is echter naar het oordeel van de raad geen handelen dat een advocaat niet betaamt. Ook zou verweerder klaagster beticht hebben van een persoonlijkheidsstoornis. Verweerder heeft dit uitdrukkelijk bestreden en klaagster heeft haar verwijt niet kunnen aantonen. De klacht is daarom ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 31 oktober 2016

in de zaak 16-775

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

advocaat te [plaats]

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 19 augustus 2016 met kenmerk 16-0122 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, door de raad ontvangen op 22 augustus 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In de periode eind 2012 tot voorjaar 2015 heeft verweerder een cliënt bijgestaan in procedures bij onder andere het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg en een strafzaak. Deze procedures hebben gediend naar aanleiding van klachten respectievelijk een aangifte van klaagster tegen die cliënt, met wie klaagster in het verleden een behandelrelatie had. Verweerders cliënt is tuchtrechtelijk veroordeeld; in de strafzaak is hij onherroepelijk vrij gesproken.

1.2    Klaagster heeft ook een civiele procedure tegen verweerders cliënt aangespannen, maar verweerder heeft die zaak niet gedaan. De cliënt heeft zijn opdracht aan verweerder beëindigd.

1.3    Bij brief van 19 mei 2016 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door :

a)    bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt buitensporig veel schade aan klaagster heeft toegebracht. Verweerder heeft getuigen in de strafzaak gewezen op hun verschoningsrecht. Drie van de vier getuigen hebben zich ook op dat recht beroepen. Ook heeft verweerder getuigenverklaringen geblokkeerd. Verweerder heeft klaagster beticht van een persoonlijkheidsstoornis.

b)    met klaagster afspraken te maken die niet door de advocaat die de belangenbehartiging van verweerder heeft overgenomen gestand worden gedaan. Door zich te onttrekken aan de zaak heeft verweerder klaagsters belangen geschaad.

3    BEOORDELING

3.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het in deze zaak gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij haar belangen buitensporig heeft geschaad. Ter onderbouwing van deze stelling voert klaagster diverse zaken aan die verband houden met de strafzaak. Verweerder ontkent getuigen gemaand te hebben zich op hun verschoningsrecht te beroepen. Doch los van het feit of dat al dan niet gebeurd is, levert een dergelijk feit geen tuchtrechtelijk verwijt op aan het adres van verweerder. Verweerder ontkent ook klaagster beticht te hebben van een persoonlijkheidsstoornis. Klaagster heeft dit verwijt niet onderbouwd en daarom kan de voorzitter dit feit niet als vaststaand feit bestempelen. Klaagster laat bovendien na aan te geven op welke wijze die betichting haar schade heeft berokkend.

3.3    Het verwijt van klaagster dat verweerder haar schade heeft berokkend door zich aan de zaak te onttrekken nadat er afspraken gemaakt waren over de afwikkeling van de kwestie, treft geen doel. Verweerder heeft in één e-mailbericht met klaagsters advocaat over dit aspect van de kwestie gesproken. Daarin worden geen afspraken gemaakt. Klaagster heeft niet onderbouwd welke afspraken verweerder zou hebben gemaakt. Hem kan bovendien  in geen geval een verwijt worden gemaakt over het feit dat zijn opvolger zich niet houdt aan afspraken die er wellicht gemaakt zijn.

3.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R. A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier op 31 oktober 2016.

griffier    voorzitter