Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-10-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:211
Zaaknummer
16-006/DH/DH
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Het verzet wordt ongegrond verklaard.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 24 oktober 2016
in de zaak 16-006/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 11 februari 2016 van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline op de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 24 augustus 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 4 januari 2016 met kenmerk R 2015/119 ml, door de raad ontvangen op 5 januari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 11 februari 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 11 februari 2016 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 21 februari 2016, door de raad ontvangen op 1 maart 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 22 augustus 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster, vergezeld van haar kantoorgenoot [kantoorgenoot].
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 21 februari 2016 en zijn brief van 1 augustus 2016.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Klager heeft op 30 september 2014 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Rotterdam.
2.2 Verweerster heeft de (ex-)echtgenote van klager bijgestaan in deze echtscheidingsprocedure en heeft een verzoekschrift ingediend tot vaststelling van partneralimentatie.
2.3 Bij brieven van 12 januari 2015, 2 maart 2015, 5 en 6 maart 2015 en 15 april 2015 heeft klager de IND gemeld dat het huwelijk tussen hem en zijn ex-echtgenote - van Indonesische nationaliteit - sinds september 2014 feitelijk is verbroken.
2.4 Bij brief van 25 maart 2015 aan de gemeente C. heeft verweerster kenbaar gemaakt dat de rechtbank nog geen uitspraak had gedaan over wie van partijen in de echtelijke woning zou mogen blijven.
2.5 Op 12 mei 2015 heeft de mondelinge behandeling van de echtscheidingsprocedure plaatsgevonden.
2.6 Bij beschikking van 26 juni 2015 is de echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote uitgesproken door de rechtbank Rotterdam. De beschikking bevat daarnaast de afwijzing van het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie.
2.7 Bij brief van 24 augustus 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) heeft gelogen tegen de rechter over de financiële situatie van haar cliënte en het verzoek tot betaling van alimentatie (klachtonderdelen 1 t/m 5);
b) een onjuist beeld van klager heeft geschapen en hem in een kwaad daglicht heeft gesteld (klachtonderdeel 6);
c) de rechter heeft verteld dat klager een gemeen persoon is, omdat hij aan de IND wijzigingen had doorgegeven, waardoor klager in een kwaad daglicht is gesteld (klachtonderdeel 7);
d) willens en wetens de gemeente C. vals heeft voorgelicht over de eigendomsrechten van klagers woning en dat verweerster zich grievend over klager heeft uitgelaten door aan de gemeente te schrijven dat haar cliënte de woning heeft verlaten vanwege klagers pestgedrag (klachtonderdeel 8);
e) heeft gelogen over het door klager toe-eigenen van de kinderbijslag voor zijn minderjarige zoon (klachtonderdelen 9 en 10).
3.2 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerster gehandhaafd. De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft de klacht betwist. Als advocaat heeft verweerster louter de belangen van haar cliënte behartigd, waarbij zij gebruik heeft gemaakt van stukken die haar cliënte haar ter hand heeft gesteld. Zij heeft zich niet onnodig grievend jegens klager uitgelaten.
4.2 Verweerster heeft ook overigens gemotiveerd verweer gevoerd. Op het verweer wordt hierna, indien nodig, ingegaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
5.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan, J.A. van Keulen, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 oktober 2016.
Deze beslissing is in afschrift op 24 oktober 2016 verzonden.