Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-10-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:207

Zaaknummer

16-735

Inhoudsindicatie

Klagers zijn van mening dat verweerder valse informatie aan de rechtbank heeft verschaft in procedures tegen hen en tegen aan hen gelieerde bedrijven. Een van die procedures hield verband met het faillissement van een van die bedrijven. Verweerder heeft in de procedure gebruik gemaakt van faillissementsverslagen die geen getrouw beeld gaven van de situatie. Ook heeft verweerder contact gezocht met het Openbaar Ministerie met als doel “vernietiging” van klagers en hun bedrijven. Naar het oordeel van de raad hebben klagers hun verwijten, mede gezien de betwisting door verweerder, onvoldoende onderbouwd. De klacht is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 31 oktober 2016

in de zaak 16-735

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen

verweerder

advocaat

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 1 augustus 2016 met kenmerk 15-0376 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, door de raad ontvangen op 2 augustus 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft in de periode van 2012 tot heden de Coöperatieve Rabobank Apeldoorn en omgeving U.A. (hierna: Rabobank) bijgestaan in een aantal gerechtelijke procedures tegen klagers en tegen aan hen gelieerde entiteiten. Klagers waren ook betrokken bij E. Holding B.V. (hierna: E.) in 2012 failliet is verklaard.

1.2    Verweerder heeft in één van bedoelde procedures niet alleen voor de Rabobank opgetreden maar ook voor de curatoren van E.

1.3    Via een internetveiling zijn door Rabobank, krachtens haar toekomende zekerheidsrechten, aan klagers (of één van hen) toebehorende paarden verkocht waaronder het paard [L], dat ongezond was.

1.4    Bij brief van 24 november 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in gerechtelijke procedures namens de Rabobank, valse en onjuiste informatie aan de rechtbanken te verschaffen. Daartoe heeft verweerder onder meer moedwillig gebruik gemaakt van faillissementsverslagen van de curatoren van E. Holding B.V. die geen getrouw beeld van de werkelijkheid geven.

2.2    Klagers stellen dat er sprake was van een “vernietigingsplan” met als doel E. Holding B.V., een van de bedrijven van klagers, en klagers “omver te trekken”.

2.3    Voorts heeft verweerder overleg gevoerd met het Openbaar Ministerie (hierna: OM) met als doel het OM te betrekken bij het “vernietigingsplan”.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Verweerder kan uit de klachtbrieven van klagers niet opmaken waaruit de valse en onjuiste informatie bestaat die door hem aan de rechtbanken zou zijn verstrekt. Hij kan zich niet verweren tegen dit generieke verwijt van klagers. Klagers zijn alleen op het punt van de verkoop van het paard [L] meer specifiek. Die verkoop is door Rabobank gedaan en de informatie over de gezondheid van het paard is door de Rabobank, aan potentiële kopers bekend gemaakt. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in dezen.

3.2    Het is verweerder niet bekend dat is gebleken dat de faillissementsverslagen valse of onjuiste informatie bevatten. De procedures waar deze verslagen aan de orde zouden zijn geweest zijn steeds op tegenspraak gevoerd. Het had op de weg van klagers gelegen dit verwijt in die procedures aan de orde te stellen. Dit is niet gebeurd.

3.3    De contacten van verweerder met het OM vonden plaats in het kader van de aangifte door de Rabobank tegen klagers wegens valsheid in geschrifte en/of oplichting en/of bedrieglijke bankbreuk. De bank wenste zich als gelaedeerde in het strafproces te voegen. In dat soort situaties is het niet ongebruikelijk dat een advocaat bijstand verleend.

3.4    Verweerder stelt dat er van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in deze zaak geen enkele sprake is.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het in deze zaak gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Klagers verwijten verweerder dat hij in procedures bij de rechtbank feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs kon weten dat ze in strijd met de waarheid zijn. Dit verwijt wordt door klagers onderbouwd met de stelling dat verweerder in procedures heeft verwezen naar faillissementsverslagen die een vals en onjuist oftewel geen getrouw beeld gaven van de werkelijke situatie. Klagers laten echter na de desbetreffende verslagen over te leggen en aan te geven op welke punten er is gebleken dat deze verslagen onjuist zijn. Ook maken klagers niet dan wel onvoldoende duidelijk in hoeverre verweerder wist dat de verslagen op de door klagers bedoelde punten onjuist zouden zijn.

4.3    Verweerder heeft gemotiveerd bestreden dat hem een tuchtrechtelijk verwijt is te maken met betrekking tot de verkoop van het paard [L]. Omdat dit verwijt van klagers niet nader onderbouwd is, kan het verwijt niet leiden tot de conclusie dat verweerder in deze kwestie niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier op 31 oktober 2016.

griffier    voorzitter