Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-12-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:213
Zaaknummer
16-917/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzoeker heeft bij de raad een verzoek ex artikel 60ab lid 6 Aw ingediend, strekkende tot opheffing van de bij beslissing van de raad van 3 oktober 2016 aan hem opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor onbepaalde tijd ex artikel 60ab Aw. De raad wijst het verzoek af en overweegt daartoe als volgt. Voor opheffing van een schorsing ingevolge het bepaalde in artikel 60ab lid 6 Aw moet aannemelijk zijn dat de gronden die hebben geleid tot de schorsing, niet meer aanwezig zijn. Die situatie doet zich naar het oordeel van de raad niet voor. Door de beëindiging van zijn advocatenpraktijk zijn mogelijk enkele bezwaren van de deken thans niet meer van toepassing, maar dat geldt in elk geval niet voor hetgeen de raad in de schorsingsbeslissing heeft overwogen op het punt van de verantwoordelijkheid en financiële integriteit. Verzoeker heeft niet gesteld dat de situatie wat dat betreft is gewijzigd. Ook anderszins is niet gebleken dat deze gronden niet meer aanwezig zijn. Nu verzoeker blijkens zijn uitlatingen ter zitting de wens heeft zich op enig moment opnieuw als advocaat te laten inschrijven, is het derhalve van belang dat – indien de inschrijving zal worden toegestaan – de schorsing op dat moment van kracht wordt.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 5 december 2016
in de zaak 16-917/DH/DH
naar aanleiding van het verzoek van:
verzoeker
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 5 oktober 2016, door de raad ontvangen op 5 oktober 2016, heeft verzoeker bij de raad een verzoek ex artikel 60ab lid 6 Advocatenwet (hierna: “Aw”) ingediend, strekkende tot opheffing van de bij beslissing van de raad van 3 oktober 2016 aan hem opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor onbepaalde tijd ex artikel 60ab Aw.
1.2 De deken heeft zich bij brief van 8 oktober 2016 tegen het verzoek verweerd, waarna partijen nog hebben gerepliceerd en gedupliceerd op respectievelijk 13 en 21 oktober 2016.
1.3 De griffier van de raad heeft verzoeker en verweerder bij brieven van 18 oktober 2016 opgeroepen om te worden gehoord naar aanleiding van voormeld verzoek.
1.4 Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 21 november 2016 in aanwezigheid van zowel verzoeker en zijn gemachtigde [gemachtigde] als de deken, vergezeld door zijn stafjuriste [stafjuriste]
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 De deken heeft bij brief van 5 september 2016 een verzoek ex artikel 60ab Aw tegen (thans) verzoeker ingediend. Hij heeft daarbij verzocht verzoeker met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van zijn praktijk aangezien tegen verzoeker een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen waardoor enig door artikel 46 Aw beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. De deken baseerde dit vermoeden op het volgende:
- verzoeker heeft zijn praktijk niet onder controle en zijn praktijk wordt in feite door niet-advocaten gevoerd;
- verzoeker blijft in gebreke wat de zorg voor zijn cliënten betreft, gelet op het onvoldoende informeren van zijn cliënten voorafgaande en tijdens de zaak, alsmede gelet op het feit dat de communicatie over de zaak met een niet-advocaat loopt en elke nazorg ontbreekt. Bovendien is zijn kantoororganisatie zodanig ingericht dat onbevoegden, althans onbekwamen, werkzaamheden in dossiers kunnen verrichten;
- verzoeker blijft in gebreke met betrekking tot de financiële integriteit door lichte adviestoevoegingen (LAT’s) aan te vragen voor zaken waarin niet of nauwelijks werkzaamheden worden verricht, door het gros van de werkzaamheden over te laten aan een niet-advocaat die niet in dienstbetrekking werkzaam is (hetgeen misbruik van toevoegingsgelden oplevert) alsmede door zaken die zich daar niet voor lenen in behandeling te nemen tegen een incassotarief;
- verzoeker neemt geen verantwoordelijkheid voor fouten die in zijn dossiers zijn gemaakt en heeft cliënten niet geïnformeerd over de mogelijkheden.
Gelet op de bevindingen van de Raad voor Rechtsbijstand ten aanzien van de digitale handtekening van verzoeker en zijn financiële integriteit vreesde de deken dat door de wijze waarop verzoeker zijn taken als advocaat verricht en de wijze waarop zijn kantoororganisatie is ingericht, de aan hem toevertrouwde belangen van zijn cliënten ernstig gevaar lopen, zodat een spoedvoorziening in de vorm van een schorsing in de praktijkuitoefening geïndiceerd was.
2.2 De mondelinge behandeling door de raad heeft op 12 september 2016 plaatsgevonden. Ter zitting heeft verzoeker verweer gevoerd.
2.3 Met ingang van 14 september 2016 heeft verzoeker zijn advocatenpraktijk verhuisd naar [plaatsnaam] en deze daar voortgezet als eenpitter, zonder stagiairs, personeel, zzp-ers of andersoortige samenwerkingsverbanden.
2.4 Per 16 september 2016 heeft verzoeker zich laten uitschrijven als advocaat. Hij heeft dit aan de griffie van de raad medegedeeld. Omdat dit na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden, heeft de raad geen kennisgenomen van deze mededeling.
2.5 De raad heeft verzoeker bij beslissing van 3 oktober 2016 voor onbepaalde tijd geschorst en daarbij aan de deken een termijn gesteld van zes weken na dagtekening van de beslissing voor indiening van de aan het verzoek ex artikel 60ab Aw ten grondslag gelegde bezwaren.
2.6 De raad heeft daartoe onder meer overwogen:
(5.7) De raad is met de deken van oordeel dat door de wijze waarop de kantoororganisatie door verweerder is ingericht, de aan hem toevertrouwde belangen van zijn cliënten ernstig gevaar lopen. Vaststaat dat deze belangen reeds op grote schaal zijn geschaad door het handelen zoals hiervoor vermeld, alsmede door het ontbreken van afdoende informatie voorafgaande en tijdens de zaak, de communicatie over de zaak en het ontbreken van enige nazorg.
(5.10) Verweerder heeft met het grote aantal LAT-aanvragen dat hij in de onderzochte periode heeft laten uitgaan en waarin niet of nauwelijks werkzaamheden zijn verricht en onder welke werkzaamheden slechts enkele van zijn hand lijken te zijn, gehandeld in strijd met de op hem rustende verplichting tot financiële integriteit en op zijn minst genomen de schijn gewekt dat hij hiermee zonder hiervoor verantwoording af te hoeven leggen snel en gemakkelijk geld heeft willen verdienen.
(5.14) Zowel ter zitting als tijdens de onderzoeken van de deken en de Raad voor Rechtsbijstand heeft verweerder wat betreft het handelen van anderen (zakenpartners, stagiaire) op zijn kantoor ten behoeve van de belangenbehartiging van de cliënten van verweerder aangegeven dat hij zich afvraagt of hij daar verantwoordelijk voor kan worden gehouden. De raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Voorts verontrust het de raad ten zeerste dat verweerder het kwalijke van zijn handelen niet inziet en de verantwoordelijkheid op deze manier afwentelt. In dit licht ziet de raad ook de klachten die verweerder heeft ingediend tegen iedereen die het foutieve van zijn handelen blootlegt.
2.7 Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
2.8 Verzoeker heeft op 5 oktober 2016 onderhavig opheffingsverzoek ingediend.
2.9 De deken heeft op 14 november 2014 zijn bezwaren ingediend. De zaak staat vooralsnog geagendeerd voor de zitting van de raad van 30 januari 2017.
3 VERZOEK
3.1 Verzoeker verzoekt opheffing van de door de raad bij beslissing van 3 oktober 2016 aan hem voor onbepaalde tijd opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk. Verzoeker voert daarvoor de volgende gronden aan:
a) Met ingang van 14 september 2016 heeft verzoeker zijn praktijk naar [plaatsnaam] verhuisd, waar hij deze heeft voortgezet als eenpitter zonder stagiaires, personeel, zzp-ers of andersoortige samenwerkingsverbanden.
b) Per 16 september 2016 heeft verzoeker zich uitgeschreven als advocaat. Dat is direct aan de raad gemeld. Alle lopende dossiers zijn overgenomen door andere advocaten. Als gevolg van deze uitschrijving voorafgaand aan de uitspraak had geen schorsing kunnen plaatsvinden.
c) Alle door de deken onderzochte en uitbetaalde toevoegingen hebben formele rechtskracht. Dat betekent dat de juistheid van de toevoegingen en van de declaraties in rechte vast staat. Volgens verzoeker worden er geen belangen van cliënten geschaad en lopen er geen belangen van cliënten gevaar. Er is volgens verzoeker derhalve geen spoedeisend belang bij schorsing.
4 VERWEER
4.1 De deken voert gemotiveerd verweer. Hij voert de volgende gronden aan op grond waarvan het schorsingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard althans afgewezen dient te worden:
- Verzoeker is per 16 september 2016 uitgeschreven als advocaat. Van een voortzetting van zijn advocatenpraktijk is geen sprake en verzoeker wil zich naar eigen zeggen gaan profileren als juridisch adviseur. In het verzoek wordt niet gesteld dat verzoeker zich op korte termijn weer als advocaat wil inschrijven. Hij heeft daarom geen belang bij opheffing van de schorsing.
- De uitschrijving van verzoeker is geschied nadat het onderzoek ter terechtzitting was gesloten, zodat verzoeker wel degelijk met onmiddellijke ingang geschorst kon worden.
- Door een eventuele nieuwe inschrijving van verzoeker als advocaat op het tableau zal de schorsing effectief worden. Een inschrijvingsverzoek zal echter niet in behandeling worden genomen althans niet worden ingewilligd, nu gelet op de aan de schorsing ten grondslag liggende bezwaren gegronde vrees bestaat als bedoeld in artikel 4 lid 1 onder b Aw. Daarom moet het verzoek tot opheffing worden afgewezen.
- De aankondiging dat verzoeker de praktijk zal voortzetten zonder stagiaires, personeel, zzp-ers of andere samenwerkingsverbanden is onvoldoende om de bezwaren weg te nemen. Bovendien strookt deze aankondiging ook niet met de inhoud van de website van verzoeker. Volgens de website is bij het kantoor van verzoeker sprake van minstens drie andere “specialisten” en van “onze medewerkers”.
- Verzoeker ziet het verwijtbare van zijn handelwijze niet in. De onderhavige opheffingsprocedure is echter niet de plaats voor die discussie. Verzoeker zal in de bodemprocedure verweer tegen de bezwaren van de deken kunnen voeren.
- De deken heeft de bevoegdheid een onderzoek naar de (toevoegings)praktijk van een advocaat in te stellen en maatregelen te vorderen. De formele rechtskracht van de toevoegingen doet daar niet aan af. Bovendien kan de Raad voor Rechtsbijstand een toegekende toevoeging intrekken.
- Het onderzoeksverslag waarop de schorsing is gebaseerd heeft betrekking op slechts een deel van de door verzoeker behandelde dossiers. Er zal mogelijk nog nader onderzoek plaatsvinden naar andere dossiers. Bovendien is het schorsingsverzoek mede gebaseerd op onderzoek dat namens de deken door [advocaat] en [stafjuriste] is verricht. De resultaten daarvan spreken voor zich.
5 BEOORDELING
5.1 De raad dient allereerst de vraag te beantwoorden of verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek. Het antwoord luidt bevestigend, reeds omdat verzoeker te kennen heeft gegeven zich op enig moment weer als advocaat te willen inschrijven. Hij heeft derhalve belang bij zijn verzoek.
5.2 Voor opheffing van een schorsing ingevolge het bepaalde in artikel 60ab lid 6 Aw moet aannemelijk zijn dat de gronden die hebben geleid tot de schorsing, niet meer aanwezig zijn. Die situatie doet zich naar het oordeel van de raad niet voor. Door de beëindiging van zijn advocatenpraktijk zijn mogelijk enkele bezwaren van de deken thans niet meer van toepassing, maar dat geldt in elk geval niet voor hetgeen de raad in de schorsingsbeslissing heeft overwogen op het punt van de verantwoordelijkheid en financiële integriteit (zie hierboven onder 2.6). Verzoeker heeft niet gesteld dat de situatie wat dat betreft is gewijzigd. Ook anderszins is niet gebleken dat deze gronden niet meer aanwezig zijn. Nu verzoeker blijkens zijn uitlatingen ter zitting de wens heeft zich op enig moment opnieuw als advocaat te laten inschrijven, is het derhalve van belang dat – indien de inschrijving zal worden toegestaan – de schorsing op dat moment van kracht wordt. De raad zal het verzoek tot opheffing van de schorsing derhalve afwijzen.
BESLISSING
De raad van discipline:
- wijst het verzoek af.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2016.
Deze beslissing is in afschrift op 5 december 2016 verzonden.