Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-07-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:221
Zaaknummer
16-020
Inhoudsindicatie
Klager verwijt verweerster dat zij niet voortvarend genoeg te werk is gegaan. Dat blijkt naar het oordeel van de raad niet uit de feiten. Verweerster heeft klager gewaarschuwd dat zij pas na terugkeer van haar vakantie aandacht aan zijn zaken kon besteden. Daags na haar terugkeer van vakantie heeft zij een uitvoerige brief aan klager gestuurd. En ook nadien is zij telkens adequaat en tijdig opgetreden. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.
Inhoudsindicatie
De klacht dat verweerster aan klager heeft aangezegd een nota te zullen zenden terwijl klager in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp, is ongegrond. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad op goede gronden aan klager aangegeven dat er in een van zijn zaken geen sprake kon zijn van gefinancierde rechtshulp. Zij heeft uiteindelijk echter in die zaak geen nota verzonden. Het is de raad ook niet gebleken dat in deze zaak een toevoeging is afgegeven aan verweerster.
Uitspraak
Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 25 juli 2016
in de zaak 16-020
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brieven van 16 februari 2015 en 15 maart 2015 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 6 januari 2016 met kenmerk 15-0085, door de raad ontvangen op 7 januari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 mei 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 In juli 2014 heeft klager verweerster benaderd met het verzoek een aantal zaken over te nemen van mr. R. die was overleden. De zaken hingen samen met twee aan klager overkomen ongevallen in respectievelijk 2010 en 2014. Afgesproken werd dat verweerster de dossiers zou ophalen en direct na terugkomst van haar van vakantie de zaken met klager zou bespreken.
2.2 Verweerster heeft op 26 augustus 2014 een brief aan klager gezonden over de juridische (on)mogelijkheden in zijn zaken en over de advocaatkosten c.q. toevoegingen.
2.3 Op 11 september 2014 heeft een bespreking tussen verweerster en klager plaats gevonden in aanwezigheid van diens zoon.
2.4 Op 24 september 2014 heeft klaagster een drietal opdrachtbevestigingen aan klager gezonden. Diezelfde dag heeft verweerster in een van de zaken, namelijk die tegen NN, een e-mailbericht gestuurd aan NN. In deze zaak en in de zaak tegen letselschadespecialist O. heeft verweerster een aanvraag gedaan om klager in aanmerking te laten komen voor gefinancierde rechtshulp. In de zaak tegen TVM is geen aanvraag gedaan omdat in die zaak betalingen van in totaal € 42.000 hadden plaats gevonden.
2.5 De gegevens over de getuige in de zaak tegen O. waar verweerster in haar brief van 24 september 2014 aan klager om heeft gevraagd, heeft verweerster op 21 oktober 2014 ontvangen.
2.6 Klager heeft een afspraak in de week na 19 november 2014 afgezegd omdat hij een andere advocaat wilde zoeken.
2.7 Op 18 december 2014 heeft verweerster de dossiers afgegeven aan de opvolgend advocaat mr. Z.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zij zeer weinig actie heeft ondernomen;
b) pas na drie maanden een eerste afspraak werd gemaakt;
c) zij onterecht een negatief advies uitbracht;
d) zij een voorschot verlangde naast een toevoeging;
e) verweerster weigerde het dossier aan klager mee te geven.
4 BEOORDELING
4.1
Ad klachtonderdeel a)en b)
Naar het oordeel van de raad verwijt klager verweerster ten onrechte dat zij zeer weinig actie heeft ondernomen en dat er pas na drie maanden een eerste bespreking plaats vond. Klager heeft niet betwist dat hij met verweerster heeft afgesproken dat zij na terugkomst van vakantie op de zaken zou terugkomen. Dit heeft verweerster ook gedaan. Een dag na terugkomst van haar vakantie heeft zij op 26 augustus 2014 een uitvoerige brief aan klager gezonden. Ook tijdens haar vakantie heeft zij haar kantoor geïnstrueerd hoe om te gaan met de getuige die zich in een van de zaken had gemeld.
Voorts is er op 11 september 2014 een bespreking geweest met klager en zijn zoon. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad gezien het hiervoor geschetste tijdsverloop voldoende en tijdig actie ondernomen. Deze onderdelen van de klacht zijn ongegrond.
4.2
Ad klachtonderdeel c)
Uit de brief van verweerster van 26 augustus 2016 blijkt niet dat zij een negatief advies geeft. Zij uit slechts haar twijfels over de mogelijkheden in de zaak tegen TVM. Dit onderdeel van de klacht is eveneens ongegrond.
4.3
Ad klachtonderdeel d)
Verweerster heeft naar het oordeel van de raad op goede gronden aan klager aangegeven in haar brief van 26 augustus 2014, dat zij in de zaak tegen TVM een voorschotnota zou moeten zenden omdat in deze zaak geen sprake kon zijn van gefinancierde rechtshulp. Zij heeft die nota echter niet verzonden. Het is de raad niet gebleken dat in deze zaak een toevoeging is afgegeven aan verweerster. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
4.4
Ad klachtonderdeel e)
Vast staat dat verweerster het dossier aan de opvolgend advocaat van klager heeft afgegeven. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond;
Aldus gewezen door mr. mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. E. Bige, F.L.M. Broeders, R.J.A. Dil, P.J.F.M. de Kerf, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier.
Griffier Voorzitter