Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-07-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:219
Zaaknummer
15-570
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft klagers bijgestaan in een geschil met de bank over de inperking van een krediet. Verweerder heeft op enig moment de opdracht neergelegd en daarna is er een incassoprocedure geweest voor het innen van de declaratie. Klagers stellen dat verweerder zich heeft voorgedaan als specialist op het gebied van financieringsrecht terwijl hij dat niet blijkt te zijn. Verder klagen zij onder meer over het feit dat verweerder onnodige werkzaamheden heeft verricht en in rekening heeft gebracht en in strijd met hun instructie heeft gehandeld door een telefoongesprek met de wederpartij schriftelijk te bevestigen. De raad oordeelt de klachten ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 11 juli 2016
in de zaak 15-570
naar aanleiding van de klacht van:
1. de heer [naam]
2. mevrouw mr. [naam]
[adres]
klagers
tegen
mr. [naam]
advocaat te [plaats]
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 2 januari 2015 hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 17 november 2015 met kenmerk K 15/05, door de raad ontvangen op 18 november 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 januari 2016 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Tegelijkertijd met de onderhavige klacht is de klacht die klagers tegen een kantoorgenoot van verweerder hebben ingediend en die bij de raad aanhangig is onder zaaknummer 15-571 behandeld. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier;
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager sub 1 en klager sub 2 zijn zowel zakelijk als privé partner van elkaar. Klager sub 1 verricht diensten op het gebied van HRM onder de naam [naam bedrijf klager sub 1]. Klager sub 2 is arbeidsrechtadvocaat.
2.3 Klagers hebben in 2009 ten behoeve van hun ondernemingen een financieringsovereenkomst gesloten met de Rabobank Rotterdam (hierna: de bank) met betrekking tot een rekening courant krediet van € 70.000,00. Deze financieringsovereenkomst gold voor onbepaalde tijd en kende een inperkingsschema van € 5.000,00 per jaar gedurende 14 jaar.
2.4 In 2010 werd duidelijk dat het klager sub 2 - op grond van de alstoen geldende Verordening op de Samenwerking - niet was toegestaan om een maatschap of een vennootschap onder firma te vormen met klager sub 1. Om die reden is de in 2009 gesloten financieringsovereenkomst beëindigd en zijn klagers met de bank - ieder voor hun onderneming - een nieuwe financieringsovereenkomst aangegaan ten bedrage van € 35.000,00. Deze nieuwe, op 22 juni 2010 gesloten, financierings-overeenkomsten kenden geen inperkingsschema.
2.5 Eind 2012/begin 2013 is er een geschil ontstaan tussen klagers en de bank. Aanleiding was dat de bank klagers meedeelde toch weer een inperkingsschema te willen. Het lukte klagers niet om begin 2013 met de bank overeenstemming te bereiken over de voorwaarden van het inperkingsschema. Eind 2013 hebben klagers nogmaals geprobeerd om hierover overeenstemming te bereiken. Ook dit lukte niet.
2.6 Klagers hebben op 5 februari 2014 aan het kantoor van verweerder opdracht gegeven om hun belangen te behartigen in het geschil met de bank.
2.7 Klagers hebben in eerste instantie contact opgenomen met mr. [D] (verweerder in de zaak met zaaknummer 15-571). Mr. [D] heeft verweerder tijdens de eerste bespreking die hij met klagers had bij de zaak betrokken. Afgesproken is dat verweerder de werkzaamheden zou gaan uitvoeren.
2.8 Bij brief van 12 februari 2014 heeft verweerder namens klagers de bank gesommeerd om de overeenkomsten d.d. 22 juni 2010 na te komen. In deze brief heeft verweerder tevens gesteld dat klagers bereid waren in overleg te treden om - in het kader van een minnelijke regeling - tot een aanpassing van de voorwaarden te komen.
2.9 Bij e-mail van 13 februari 2014 heeft de bank iedere vorm van aansprakelijkheid afgewezen. Daarbij stelde de bank zich op het standpunt dat de exploitatie van de ondernemingen van klagers niet in de lijn ligt met de door klagers gepresenteerde gegevens bij het aangaan van de financieringsovereenkomsten en dat de bank om die reden besloten heeft om tot periodieke inperking met € 1.000,00 per maand van de kredietfaciliteit over te gaan. De bank schreef verder wel bereid te zijn om in overleg te treden over het inperkingsschema en vroeg om de jaarcijfers over 2013 en een prognose over 2014 te mogen ontvangen. Klagers waren echter niet bereid om hun jaarcijfers aan de bank te verstrekken omdat zij vreesden dat de bank na het zien van die cijfers het krediet verder zou inperken.
2.10 Op 25 februari 2014 heeft verweerder klagers per e-mail het volgende bericht: “[voornaam klager sub 2 ], [voornaam klager sub 1 ],
De bank wil maar niet deugen. [voornaam verweerders kantoorgenoot] en ik hebben net overlegd over hoe nu verder. Het is duidelijk dat [W] [die namens de bank contact had met verweerder, [raad] op geen enkele manier openstaat voor argumenten en blijft hameren op de cijfers 2013 en prognose 2014. De enige manier om hier doorheen te breken is door middel van een procedure en dat lijkt ons (op dit moment) niet de geëigende weg. Wij stellen voor dat jullie de accountant vragen om summiere cijfers aan te leveren zodat we [W] zijn geliefde cijfers kunnen geven, om dan eens aan tafel te komen.
Met vriendelijke groet,”
2.11 Bij e-mail van 27 februari 2014 heeft verweerder klagers een concept dagvaarding in kort geding toegestuurd waarin (kort samengevat) werd gevorderd om de bank te veroordelen tot nakoming van de financieringsovereenkomsten op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.12 Bij e-mail van 28 februari 2014 heeft verweerder de heer [W] laten weten dat klagers het betreuren dat de bank niet bereid is te trachten om in der minne tot een oplossing te komen en dat zij geen andere oplossing zien dan het starten van een kort geding tegen de bank.
2.13 In de periode tussen 28 februari 2014 en 24 maart 2014 is verweerder namens klagers met de heer [W] van de bank in overleg geweest over (voorwaarden van) een nieuwe overeenkomst tussen klagers en de bank.
2.14 Bij de stukken bevindt zich een e-mail d.d. 13 maart 2014 van klager sub 2 aan verweerder waarin klager het volgende schrijft: “Beste [voornaam verweerder], [voornaam klager sub 1 ] en ik zullen erover nadenken en komen daar maandag bij je op terug. Vooralsnog ga ik ervan uit dat we zullen gaan procederen.”
2.15 In de week vóór 24 maart 2014 hebben klagers met verweerder afgesproken dat verweerder telefonisch contact zou opnemen met de heer [W] van de bank. De onderhandelingen tussen verweerder en de bank hadden er toen al toe geleid dat er overeenstemming bestond over de inperking. Het ging er op dat moment nog om om overeenstemming te bereiken over de voorwaarden waaronder de inperking door de bank gewijzigd zou mogen worden.
2.16 Bij e-mail van 24 maart 2014 heeft verweerder het volgende geschreven aan de heer [W] van de bank:
“Geachte heer [W],
Met verwijzing naar ons telefoongesprek van zojuist, het volgende.
Ik vertelde u dat cliënten alsnog bereid zijn hun verlangen om tot een limitatieve opsomming te komen van de omstandigheden waaronder de bank tot herziening van het vaste inperkingschema zou mogen komen, te laten varen, mits tussen partijen helder en duidelijk is dat herziening pas aan de orde kan zijn als cliënten wanpresteren (juridisch gezegd: voldoende ernstig toerekenbaar tekortschieten in de nakoming). U vertelde mij daarop dat u het niet anders wilt formuleren dan u al deed en dat voor u belangrijk is dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn. U blijft derhalve bij uw formulering, dat de bank bij “negatieve indicatoren” mag herzien.
Het staat niet ter discussie dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Het enige wat nog aan definitieve overeenstemming in de weg staat is uw bevestiging dat herziening aan de orde is als partijen wanpresteren. Dat kan ook aan de orde zijn als zij in strijd handelen met de algemene voorwaarden.
Wilt u mij bevestigen dat u met negatieve indicatoren - mede gelet op de voorbeelden die u daarvoor gaf - doelt op wanprestatie van de zijde van cliënten? Zo niet, wilt u mij uitleggen waarom niet?
Met vriendelijke groet,”
2.17 Als reactie op deze e-mail heeft de heer [W] verweerder per kerende e-mail laten weten dat hij niet bereid is de door verweerder gevraagde bevestiging te geven.
2.18 Daarop heeft verweerder de heer [W] nogmaals een e-mail gestuurd waarin hij de heer [W] vroeg om hem uit te willen leggen waarom hij niet wil bevestigen dat sprake moet zijn van wanprestatie om tot herziening van het vaste inperkingschema te mogen komen. Deze e-mail heeft verweerder afgesloten met de volgende zin: “Cliënten stellen geen onredelijke eis door van u een bevestiging te verlangen dat sprake moet zijn van wanprestatie. U stuurt op deze wijze aan op een kort geding.”
2.19 Bij e-mail d.d. 25 maart 2014, verzonden om 18.12 uur, heeft verweerder de e-mailwisseling met de heer [W] d.d. 24 maart 2014, aan klager sub 2 gestuurd. In deze e-mail heeft verweerder het volgende geschreven:
“[voornaam klager sub 2 ],
Hier de e-mailwisseling met [W]. Jij vertelde me dat je niet blij bent dat ik per e-mail heb gecommuniceerd zonder deze e-mails eerst aan jullie voor te houden. Dat spijt mij. Ik meende dat ik hiermee binnen de bandbreedte bleef die je als advocaat hebt om met iemand te communiceren naar aanleiding van een telefoongesprek waarvoor ik volledig mandaat van jullie had. Ik gaf met deze e-mail opvolging aan het telefoongesprek omdat ik tijdens dat telefoongesprek geen antwoord kreeg op de vraag waarom [W] niet wil bevestigen dat het moet gaan om wanprestatie.
Met vriendelijke groet,”
2.20 Kort daarna, eveneens op 25 maart 2014 heeft verweerder klagers per e-mail bericht dat zijn kantoor de opdracht beëindigt vanwege een vertrouwensbreuk. In deze e-mail heeft verweerder het volgende geschreven:
“[voornaam klager sub 2 ], [voornaam klager sub 1 ],
Naar aanleiding van mijn telefoongesprek met [voornaam klager sub 2 ] van vanmiddag hebben [voornaam verweerders kantoorgenoot] en ik overlegd. Wij hebben onder meer gesproken over mijn gesprek met [voornaam klager sub 2 ] van vanmiddag en de doorgezonden e-mailwisseling met [W]. Jullie hebben nu verscheidende keren geuit geen of onvoldoende vertrouwen te hebben in ons kantoor. Dit gebrek aan vertrouwen leidt wat ons betreft tot de conclusie dat er onvoldoende basis is voor voortzetting van de opdracht. Wij leggen de werkzaamheden dan ook neer. Wij vinden het erg jammer dat het zo moet gaan.
Met vriendelijke groet,”
2.21 Bij e-mail van 30 maart 2015 hebben klagers verweerder bericht dat zij een andere advocaat, mr. X, hadden geraadpleegd en dat deze advocaat hen geadviseerd heeft. Klagers stellen dat mr. X. hen heeft meegedeeld dat een bank een kredietovereenkomst altijd kan opzeggen. Dit betekent dat een kredietovereenkomst ook altijd ingeperkt kan worden door de bank. Niet over de inperking zelf maar alleen over de termijn waarbinnen inperking kan plaatsvinden kan met een bank discussie worden gevoerd. Klagers stellen dat mr. X. hen heeft meegedeeld dat de door het kantoor van verweerder voorgestelde procedure kansloos zou zijn geweest.
2.22 Kort daarna heeft het kantoor van verweerder klagers in rechte betrokken omdat klagers weigerden tot betaling van de declaraties over te gaan. Klagers hebben in die procedure een vordering in reconventie ingesteld met als doel dat de kantonrechter zou bepalen dat zij de declaraties of een gedeelte daarvan niet zouden hoeven te betalen. Klagers stelden zich op het standpunt dat sprake was geweest van dwaling aan hun zijde bij het sluiten van de overeenkomst dan wel van wanprestatie aan de zijde van het kantoor van verweerders.
2.23 Bij vonnis van 10 juli 2015 heeft de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam de vordering van het kantoor van verweerder toegewezen en de vordering van klagers in reconventie afgewezen met veroordeling van klagers in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie.
2.24 Bij brief van 2 januari 2015 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich ten onrechte te hebben voorgedaan en zich te blijven voordoen als specialist op het gebied van financieringsrecht;
b) onnodige werkzaamheden te hebben verricht en in rekening te hebben gebracht;
c) zonder dat klagers hiertoe opdracht hebben gegeven (vooruitlopend op zijn vakantie) een dagvaarding te hebben opgesteld en de kosten hiervan in rekening te brengen;
d) in strijd met een uitdrukkelijke instructie en zonder overleg met klagers met de bank te communiceren en zich daarna te hebben teruggetrokken als advocaat;
e) te trachten de kantonrechter en de deken te bewegen tot een uitspraak die gebaseerd is op onjuistheden.
3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a) stellen klagers dat zij, nadat zij in conflict kwamen met de bank, via internet hebben gezocht naar een advocaat die is gespecialiseerd in het financieringsrecht. Klagers stellen dat verweerder en mr. [D] zich hebben voorgedaan als specialist op het gebied van financieringsrecht terwijl zij dat niet blijken te zijn. Ter bewijs van deze stelling hebben klagers een uitdraai van de site van de Nederlandse Orde van advocaten overgelegd met daarop “Vind uw advocaat”. Op deze pagina staat onder de naam van verweerder een aantal rechtsgebieden vermeld terwijl daar het specialisme financieringsrecht niet bij staat.
3.3 Op de site www.advocatenoverzicht.nl staat echter onder de naam van verweerder: Contracten- en verbintenissenrecht, Ondernemingsrecht, Onroerend goedrecht, Overige, Algemene praktijk, Vennootschaps-en Rechtspersonenrecht, Incassorecht, Aansprakelijkheidsrecht, Consumentenrecht, Huurrecht, Goederenrecht, Corporate Finance, Financieringsrecht, Franchising, Handelsovereenkomsten en distributie, Vennootschapsrecht, Vastgoedrecht, Organisaties stichtingen en verenigingen, Projectontwikkeling, Proces- en praktijkrecht, Rechtspersonenrecht, Burgerlijk recht. Ook onder de naam van mr. [D] staat op de site www.advocatenoverzicht.nl een vergelijkbare opsomming waarin ook het rechtsgebied financieringsrecht is opgenomen.
3.4 Omdat klager sub 2 mr. [D] kende uit de uit de tijd dat zij beiden bij het kantoor [naam kantoor] in [plaats] werkzaam waren hebben klagers vervolgens contact gezocht met mr. [D]. Mr. [D] heeft verweerder vervolgens bij de eerste bespreking betrokken.
3.5 Klagers stellen dat mr. [D] in het eerste gesprek heeft bevestigd dat hij gespecialiseerd zou zijn in financieringsrecht en dat hij toen heeft verteld dat dat ook gold voor verweerder. Klagers stellen dat mr. [D] en verweerder hen onjuist hebben geïnformeerd door hen voor te houden dat zij een kansrijke zaak hadden. Op basis van die onjuiste informatie hebben klagers, zo stellen zij, de overeenkomst van opdracht met het kantoor van mr. [D] en verweerder gesloten.
3.6 Ter toelichting op klachtonderdeel b) stellen klagers dat Mr. [D] hen in het eerste gesprek een te rooskleurig beeld heeft geschetst van hun rechtspositie. Als gevolg hiervan heeft verweerder werkzaamheden verricht die naar het oordeel van klagers niet nodig waren omdat duidelijk was dat deze toch niet tot het gewenste resultaat zouden kunnen leiden.
3.7 Klachtonderdeel c) ziet op de kort gedingdagvaarding die verweerder kort voor zijn vakantie heeft opgesteld en op 27 februari 2014 per e-mail aan klagers heeft gestuurd. Klagers stellen zich op het standpunt dat zij verweerder geen opdracht hebben gegeven om deze dagvaarding op te stellen.
3.8 Ter toelichting op klachtonderdeel d) stellen klagers dat verweerder op eigen initiatief en zonder hen hierin vooraf te kennen de inhoud van het telefoongesprek dat hij op 24 maart 2014 heeft gevoerd met de heer [W] van de bank in een e-mail heeft bevestigd. Klagers stellen dat dit in strijd is met de afspraak die zij met verweerder gemaakt hebben. Die afspraak hield in dat er niet schriftelijk gecommuniceerd zou worden zonder dat klagers de inhoud van de te verzenden brief hadden goedgekeurd.
3.9 Met het laatste klachtonderdeel stellen klagers zich op het standpunt dat verweerder en mr. [D] in de procedure die zij tegen klagers hebben aangespannen ter incassering van de onbetaalde declaraties en in de onderhavige tuchtprocedure onjuistheden hebben verkondigd dan wel dat zij niet volledig zijn geweest in hun informatieverstrekking.
4 VERWEER
4.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft.
4.2 Verweerder betwist dat hij en mr. [D] zich hebben voorgedaan als specialist op het gebied van financieringsrecht. In het eerste gesprek hebben zij klagers naar waarheid verteld dat zij met regelmaat optreden in zaken tegen verschillende banken, betreffende bijvoorbeeld de beëindiging van kredietrelaties. Een financieringsovereenkomst als de onderhavige dient conform de uitlegregels van het algemeen verbintenissenrecht te worden uitgelegd.
4.3 Verweerder stelt dat hij met klagers had afgesproken dat zij de druk op de Bank zouden verhogen door een datum voor een kort geding aan te vragen. Hij heeft vervolgens voordat hij met vakantie ging een dagvaarding opgesteld. Met deze dagvaarding is een datum voor kort geding aangevraagd. Dit heeft er toe geleid dat de onderhandelingen met de Bank weer op gang kwamen. Er is geen sprake van onnodig verrichte werkzaamheden.
4.4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzenden van de e-mail d.d. 24 maart 2014 aan de Bank binnen zijn mandaat viel. Hij had met klagers besproken dat hij telefonisch contact zou hebben met de heer [W] van de Bank. In dat telefoongesprek heeft verweerder de heer [W] gevraagd om aan te geven wat hij bedoelde met ‘negatieve indicatoren’. Daar is vervolgens telefonisch over gesproken. Verweerder achtte het in het belang van klagers dat schriftelijk vastgelegd zou worden wat er besproken was. Omdat de heer [W] dat weigerde heeft verweerder in het belang van klagers de inhoud van het telefoongesprek dat hij met de heer [W] had gevoerd schriftelijk bevestigd in zijn e-mail d.d. 24 maart 2014 aan de heer [W].
4.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij zijn werkzaamheden op correcte wijze heeft neergelegd nadat hij merkte dat de vertrouwensbasis was komen te vervallen.
4.6 Als reactie op klachtonderdeel e) wijst verweerder erop dat klagers en zijn kantoor een andere lezing hebben van de feiten. Verweerder betwist dat hem een tuchtrechtelijk verwijt treft door de wijze waarop hij (namens zijn kantoor) de feiten aan de kantonrechter en aan de deken heeft gepresenteerd.
5 BEOORDELING
ad klachtonderdeel a)
5.1 Dat verweerder en zijn kantoorgenoot zich ten onrechte hebben gepresenteerd als specialist op het gebied van financieringsrecht is niet komen vast te staan.
5.2 Klagers verwijzen naar een website www.advocatenoverzicht.nl. Zij hebben een uitdraai van de gegevens die onder de naam van verweerder staan op deze website meegezonden met hun klachtbrief. Daarop is financieringsrecht genoemd als één van tweeëntwintig rechtsgebieden/onderwerpen. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat zijn kantoorgenoot en hij in het intakegesprek hebben verteld dat zij vaker optreden tegen banken in kwesties betreffende de beëindiging van kredietrelaties. De raad verwerpt de stelling van klagers dat uit het feit dat financieringsrecht in de opsomming onder verweerders naam op de website www.advocatenoverzicht.nl is vermeld blijkt dat verweerder zich (ten onrechte) heeft gepresenteerd als specialist op het gebied van financieringsrecht. Hier komt nog bij dat het geschil dat klagers met de bank hadden een relatief eenvoudig karakter had. Klachtonderdeel a) is ongegrond.
ad klachtonderdeel b) en c)
5.3 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klagers stellen dat verweerder en zijn kantoorgenoot mr. [D] hen een te rooskleurig beeld hebben geschetst van hun rechtspositie. Klagers stellen dat hun nieuwe advocaat die is gespecialiseerd in financiering en zekerheden hen heeft laten weten dat de door verweerder en zijn kantoorgenoot voorgestelde procedure kansloos zou zijn geweest. Klagers stellen dat wanneer verweerder en zijn kantoorgenoot hen van aanvang af beter zouden hebben voorgelicht omtrent hun positie zij zich anders opgesteld zouden hebben. Zij zouden dan geprobeerd hebben in gesprek te blijven met de bank en een deel van de werkzaamheden die verweerder heeft verricht zou dan niet nodig zijn geweest. Klagers doelen daarmee met name op de concept-dagvaarding in kort geding. Klagers stellen zich op het standpunt dat zij verweerder geen opdracht hebben gegeven om deze dagvaarding op te stellen. Om die reden zijn klagers van oordeel dat de kosten die daarmee verband houden ten onrechte aan hen in rekening zijn gebracht.
5.4 Nu klagers klagen over de kwaliteit van dienstverlening is de raad gehouden deze te beoordelen. De raad dient te beoordelen of verweerder gehandeld heeft met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Het enkele feit dat klagers stellen dat hun nieuwe advocaat een andere mening is toegedaan dan verweerder en zijn kantoorgenoot betekent niet dat de werkzaamheden die verweerder heeft verricht niet voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
5.5 Dat verweerder met het opstellen van de kort gedingdagvaarding werkzaamheden heeft verricht die onnodig waren is niet gebleken. In de e-mail d.d. 30 maart 2014 van klager sub 2 aan verweerder, die als productie 7 bij de reactie op de klacht is gevoegd, heeft klager sub 2 verschillende keren geschreven dat het klagers beter leek om een procedure te starten. Hier komt nog bij dat verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de bank na ontvangst van de concept kort gedingdagvaarding bereid bleek om te onderhandelen. De klachtonderdelen b) en c) zijn derhalve ongegrond.
ad klachtonderdeel d)
5.6 Ook klachtonderdeel d) is ongegrond. In de e-mail d.d. 30 maart van klager sub 2 aan verweerder staat het volgende: “We hebben met jou afgesproken dat jij telefonisch contact zou opnemen met de heer [W] om te bezien of jouw inschatting correct was en verder afgesproken dat als dit niet het geval mocht blijken te zijn zorg gedragen zou worden voor een schriftelijke bevestiging die we zouden kunnen gebruiken in de procedure, (…….)” Hieruit blijkt dat verweerder door de inhoud van het telefonisch onderhoud te bevestigen gehandeld heeft overeenkomstig de afspraak die hij met klagers had gemaakt. Dat verweerder deze e-mail niet eerst in concept aan klagers heeft voorgelegd acht de raad, gelet op het feit dat de inhoud daarvan enkel een bevestiging bevatte van wat verweerder kort daarvoor telefonisch had besproken, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.7 Ook het feit dat verweerder klagers heeft bericht dat zijn kantoor de opdracht beëindigt vanwege het feit dat de vertrouwensband is komen te vervallen acht de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
ad klachtonderdeel e)
5.8 Met dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij nu als wederpartij van klagers, namelijk in de procedure tussen het kantoor van verweerder en klagers en in de onderhavige klachtprocedure feiten heeft gesteld die onjuist waren.
5.9 De raad oordeelt dit verwijt ongegrond. Klagers en verweerder hebben ieder een andere lezing van de feiten. Op geen enkele wijze is gebleken dat verweerder in de procedure bij de kantonrechter dan wel in de onderhavige tuchtprocedure feiten heeft gesteld waarvan hij wist of had moeten weten dat deze in strijd met de waarheid zijn. Ook het laatste klachtonderdeel is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond in alle onderdelen.
Aldus gewezen door mr. mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. R.J.A. Dil, K.F. Leenhouts, L.A.M.J. Pütz en M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juli 2016.