Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:226

Zaaknummer

16-083

Inhoudsindicatie

Het is de vraag of verweerder confraternele correspondentie heeft overgelegd aan de rechtbank nu deze correspondentie door verweerder gevoerd was met mr. M. die als juridisch medewerkster aan het kantoor van klagers advocaat was verbonden. Maar als er al sprake was van confraternele correspondentie dan treft verweerder toch geen tuchtrechtelijk verwijt omdat klagers advocaat ter zitting geen bezwaar maakte tegen het overleggen van die correspondentie en omdat mr. M. en klagers advocaat verantwoordelijk waren voor de verwarring die was ontstaan over de positie van mr. M. in de procedure. Verweerder heeft uitdrukkelijk om helderheid daaromtrent gevraagd, maar geen antwoord gekregen. De klachten zijn ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 25 juli 2016

in de zaak 16-083

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 3 september 2014 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 3 februari 2016 met kenmerk 14-0260, door de raad ontvangen op 4 februari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 mei 2016 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft de belangen van klagers ex-echtgenote in de echtscheidingsprocedure behandeld. Voor klager trad aanvankelijk mr. M. op. Later werd mr. Z. de behandelend advocaat, terwijl mr. M., die als juridisch medewerker aan het kantoor van mr. Z. verbonden was in feite nog voor klager optrad.

2.2    In een e-mail van 4 januari 2012 heeft verweerder aan klagers advocaat gemeld dat hij in het vervolg voor klagers ex-echtgenote op zou treden. Tevens verzocht hij om opgave van verhinderdata voor een te houden zitting.

2.3    Bij brief van 16 januari 2012 heeft mr. M. als juridisch medewerker van het advocatenkantoor Z. aan verweerder geschreven dat zij de verhinderdata van klager en de behandelend advocaat zal opvragen.

2.4    Verweerder heeft bij brief van 8 maart 2012 aan mr. Z. gevraagd om berichten aan hem in de zaak zelf te ondertekenen, omdat het anders te verwarrend werd.

2.5    Bij brief van 14 maart 2012 schrijft mr. Z. aan de rechtbank [plaats] onder meer: “Ik blijf bij mijn standpunt dat verweerder nimmer naar mijn verhinderdata heeft gevraagd.”

2.6    Op 14 maart 2012 heeft er een zitting plaats gevonden bij de rechtbank [plaats].

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht zonder toestemming van de advocaat van klager. Het gaat met name over de correspondentie die gevoerd is voorafgaand aan de zitting van 14 maart 2012;

b)    verweerder zich niet aan de procesregels heeft gehouden. Hij heeft meer dan eens stukken te laat ingediend bij de rechtbank. Ook heeft verweerder het griffierecht te laat betaald;

c)    hij zijn cliënte toestaat zijn declaraties na afloop van de procedure te betalen. Dit heeft klager gehoord van haar advocaat;

d)    zich diffamerend en smadelijk over klager uitlaat. De beschuldiging dat klager een brief heeft geantidateerd is onjuist en daarmee diffamerend. In het verweerschrift van 2 juli 2015 laat verweerder zich opnieuw smadelijk en lasterlijk uit.

4    VERWEER

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht te laat is ingediend, namelijk twee en half jaar nadat de gewraakte feiten zich hebben voor gedaan. De klacht is daarom niet ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Het gaat in dit geval naar het oordeel van verweerder niet om confraternele correspondentie. Mr. M. was geen advocaat maar behartigde (nog) wel de belangen van klager en voerde de correspondentie namens klager met verweerder. Mr. Z. was de behandelend advocaat. Mr. Z. maakte bezwaar tegen een mondelinge behandeling omdat hem geen verhinderdata waren gevraagd. Dat was niet juist. Verweerder kon dat alleen aantonen door de e-mail wisseling over te leggen. Omdat die e-mail wisseling niet met een advocaat was, is het dus geen confraternele correspondentie. Bovendien heeft mr. Z. tijdens de mondelinge behandeling niet tegen het overleggen geprotesteerd en heeft de rechtbank de stukken met zijn toestemming geaccepteerd.

4.2

Ad klachtonderdeel b)

Verweerder heeft bij het indienen van processtukken steeds gehandeld volgens het rolreglement.

4.3

Ad klachtonderdeel c)

Verweerder heeft zijn cliënte gewoon declaraties gezonden.

4.4

Ad klachtonderdeel d)

Verweerder betwist dat hij klagers ergens onterecht van heeft beschuldigd. Zoals de rechter tijdens de mondelinge behandeling opmerkte, is het noodzakelijk dat advocaten de punten scherp op papier zetten.

5    BEOORDELING

5.1    De stelling van verweerder dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht omdat deze twee en half jaar nadat zich de gewraakte handelingen hebben voor gedaan, is ingediend, wordt niet door de raad gedeeld. Artikel 46g lid 1 sub a 9 van de Advocatenwet (gewijzigd per 1 mei 2016) bepaalt dat een klacht niet ontvankelijk wordt verklaard indien drie jaar is verlopen na de dag waarop klager heeft kennis genomen van het handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Klager heeft zijn klacht ingediend op 3 september 2014. De klacht betreft het handelen van verweerder op 13 maart 2012 en daarna. Op 3 september 2014 waren er nog geen drie jaren verlopen na het gewraakte handelen van verweerder. De raad is van oordeel dat de klacht ontvankelijk is.

5.2   

Ad klachtonderdeel a)

Mr. M. heeft aan verweerder meegedeeld niet langer advocaat te zijn maar nog wel de belangen van klager te behartigen. In dat kader is er correspondentie tussen haar en verweerder gevoerd. Verweerder heeft er in de brief van 8 maart 2012 bij de behandelend advocaat mr. Z. op aangedrongen een einde te maken aan de verwarrende situatie in de correspondentie. Mr. Z. heeft hier niet op gereageerd. Toen mr. Z. bezwaar maakte tegen het houden van een mondelinge behandeling op 14 maart 2012 had verweerder er groot belang bij de correspondentie over de verhinderdata aan de rechtbank voor te leggen. Als deze correspondentie al zou moeten worden aangemerkt als confraternele correspondentie, dan heeft verweerder naar het oordeel van de raad toch niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door deze correspondentie zonder toestemming van mr. Z. over te leggen. Mr. Z. en mr. M. hebben zelf verwarring gesticht door hun wijze van corresponderen. Bovendien heeft mr. Z. geen bezwaar gemaakt tegen het overleggen van die correspondentie. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

5.3   

Ad klachtonderdeel b)

Het is niet aan de tuchtrechter om uit te maken of verweerder zich al dan niet aan de procesregels heeft gehouden. Daarvoor moet klager bij de gewone rechter zijn. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.4   

Ad klachtonderdeel c)

Het staat verweerder vrij om al dan niet declaraties aan zijn cliënte te sturen en daarvan al dan niet betaling te vragen. Ook dit onderdeel van de klacht slaagt niet.

5.5

Ad klachtonderdeel d)

Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich gehouden aan de grenzen die zijn gesteld aan de vrijheid die hij heeft in de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënte behartigt. Hij heeft zich niet onnodig grievend over klager uit gelaten. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. E. Bige, F.L.M. Broeders, R.J.A. Dil, P.J.F.M. de Kerf, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2016.

Griffier    Voorzitter