Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-12-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2016:192
Zaaknummer
16-1039/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Gedragingen van de cliënt en het verstrekken van onjuiste informatie kan een advocaat tuchtrechtelijk niet worden verweten. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 6 december 2016
in de zaak 16-1039/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 9 november 2016 met kenmerk K16-102, door de raad ontvangen op 10 november 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerster trad in een echtscheidingsprocedure op als advocaat van de wederpartij van klaagster. In het kader van de echtscheidingsprocedure is de afwikkeling van de vennootschap onder firma tussen kaagster en haar ex-echtgenoot aan de orde gekomen.
1.2 Klaagster beschuldigt haar ex-echtgenoot ervan dat hij een viertal paarden, die in bewaring waren genomen en die toebehoren aan een door klaagster gedreven stoeterij, heeft verduisterd. Verweerster heeft namens haar cliënt in rechte naar voren gebracht dat haar cliënt de paarden heeft verkocht en dat hij niet bekend was met de verblijfplaats van de paarden.
1.3 Op 14 juli 2016 zijn twee van de vieren paarden in een paardenverblijf in aanwezigheid van de cliënt van verweerster aangetroffen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerster de rechters bewust heeft voorgelogen;
2. verweerster een snelle en secure afwikkeling van de vennootschap onder firma tussen klaagster en haar ex-echtgenoot heeft belemmerd.
3 VERWEER
3.1 Verweerster is afgegaan op de informatie van haar cliënt. Client heeft haar steeds medegedeeld dat de paarden verkocht waren en dat hij niet bekend was met de verblijfplaats van de paarden.
3.2 Klaagster heeft op geen enkele wijze aangetoond dat verweerster bekend was met de verblijfplaats van de paarden, nadat deze in bewaring waren gesteld en door haar cliënt waren verkocht.
3.3 Het tweede onderdeel van de klacht is al beoordeeld in de klachtzaak met kenmerk K16-061. Klaagster dient in dit onderdeel derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verweerster verwijst subsidiair naar haar verweer in klachtzaak K16-061.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling van een dergelijke klacht behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Een advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft. Een advocaat mag in beginsel afgaan op de juistheid van de informatie die zijn cliënt hem verstrekt, en is slechts in uitzonderingsgevallen - indien hij weet of behoorde te weten dat de informatie onjuist is - gehouden de juistheid ervan te verifiëren. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.
4.2 Verweerster stelt dat zij is afgegaan op de informatie van haar cliënt. Nu gebleken is dat de informatie van de cliënt van verweerster niet juist was, betekent dit nog niet dat verweerster daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn. Klaagster heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen, noch anderszins bewijs geleverd, waaruit blijkt dat verweerster op de hoogte was of had behoren te zijn van de onjuistheid van de informatie van haar cliënt.
4.3 Het beroep van verweerster op de niet-ontvankelijkheid van klaagster in het tweede onderdeel van de klacht kan niet slagen, aangezien het door verweerster kennelijk bedoelde ‘ne bis in idem-beginsel’ alleen van toepassing is indien ten aanzien van een klacht een tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. Hoewel uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat klaagster zich in 2016 driemaal met een klacht over verweerster tot de deken heeft gewend, is bij de raad enkel de klachtzaak met referentienummer 16-331/DB/ZWB en kenmerk K15-130 bekend. Aangezien onderdeel 2 van de onderhavige klacht in deze klachtzaak niet aan de orde is geweest, is klaagster ook in het tweede onderdeel van de klacht ontvankelijk.
4.4 Klaagster stelt dat verweerster door de onjuiste weergave van de feiten een snelle en secure afwikkeling heeft belemmerd. Ook hier geldt dat gedragingen van de cliënt van verweerster en een onjuiste weergave van de feiten door de cliënt van verweerster haar zonder nadere toelichting, die klaagster niet heeft gegeven, tuchtrechtelijk niet aangerekend kunnen worden.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter:
verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 6 december 2016.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 8 december 2016
verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.
Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager/klaagster, verweerder/verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch,
Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.
De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.
Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:
a. Per post
Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad.
Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:
Postbus 1190, 4801 BD Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda
c. Per fax
Het faxnummer van de raad van discipline is
088-2053737
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.
Informatie ook op raadvandiscipline.nl