Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-11-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:215

Zaaknummer

16-100/DH/RO-b

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Een deel van de klachtonderdelen is door klager onvoldoende onderbouwd. Met betrekking tot het verwijt dat verweerder een geheimhoudingsverplichting zou hebben geschonden overweegt de raad dat deze verplichting zich niet richt tot de cliënt van verweerder in het onderhavige geschil. De cliënt en verweerder kan daarom geen schending van enige geheimhoudingsverplichting worden verweten. Klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 14 november 2016

in de zaak 16-100/DH/RO-b

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 september 2014 heeft de bestuurder van klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 27 januari 2016 met kenmerk R 2016/10 cij, door de raad ontvangen op 29 januari 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 september 2016 in aanwezigheid van de heer Sm. als voormalig bestuurder van klaagster en verweerder, de laatste bijgestaan door [gemachtigde]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft in een geschil tussen klaagster en een ex-medewerker, deze ex-medewerker bijgestaan met betrekking tot de vraag of hij in strijd heeft gehandeld met zijn concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbedingen.

2.2    Sm. was ten tijde van dit geschil bestuurder van klaagster.

2.3    Op 1 september 2014 heeft de mondelinge behandeling van dit geschil plaatsgevonden bij de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland. Sm. en verweerder waren ter zitting aanwezig.

2.4    Verweerder heeft bij de producties in het geschil ook een deskundigenrapport gevoegd dat hij onder zich had in een andere zaak, waarin hij tegen klaagster optreedt voor een andere cliënt. Die andere cliënt is gebonden aan geheimhouding met betrekking tot dit deskundigenrapport.

2.5    Bij vonnis van 29 september 2014 heeft de kantonrechter de vorderingen van klaagster afgewezen. Voor zover hier van belang vermeldt dit vonnis dat de cliënt van verweerder zich niet kan herinneren dat hij een (nieuwe) arbeidsovereenkomst heeft getekend. Hij beschikt slechts over de arbeidsovereenkomst die hij bij aanvang van zijn dienstverband heeft gesloten.

2.6    Sm. heeft drie keer eerder klachten tegen verweerder ingediend betreffende zijn belangenbehartiging van de wederpartij. Deze klachten zijn door de raad afgedaan onder nummers R.4513/14.98, R.4604/14.189, R.4689/14.273 en 15-167/DH/RO. In de zaken R.4604/14.189 en R.4689/14.273 heeft het Hof van Discipline onder nummer 7520 in hoger beroep beslist.

2.7    Bij brief van 10 september 2014 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend tegen verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    de rechter opnieuw onjuist heeft geïnformeerd tijdens een kort gedingzitting op 1 september 2014 tussen klaagster en de cliënt van verweerder, een ex-medewerker van klaagster. Verweerder heeft verwoord dat klaagster  binnenkort onvermijdelijk failliet gaat en heeft gesteld dat er tussen klaagster  en zijn cliënt geen arbeidsovereenkomst was, althans dat deze niet door hem was ondertekend;

b)    stukken uit een ander dossier van een andere cliënt heeft overgelegd, terwijl hij wist dat die cliënt op grond van een met klaagster gesloten overeenkomst volstrekte geheimhouding dient te betrachten en derhalve voor het overleggen geen toestemming heeft kunnen geven, dan wel geen toestemming heeft gegeven;

c)    niet bereid is, zonder welke motivering dan ook, in te stemmen met een verzoek aan de rechter om een nadere mondelinge behandeling;

d)    het gedragsrecht keer op keer inzet als onderdeel van de processtrategie. Verweerder gaat een inhoudelijk debat uit de weg en stelt alles in het werk om via een opzetje met een van de andere oud-aandeelhouders van de vennootschap  de aandelen daarin in handen te krijgen en/of klaagster te doen failleren.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder heeft betwist dat hij onjuiste informatie heeft verstrekt tijdens een zitting van 1 september 2014. Bovendien heeft hij niets opgemerkt over zijn gesprek met de medewerker van de Rabobank. Dit heeft hij slechts gedaan tijdens de zittingen van 28 februari 2014 en 30 mei 2014, over welke handelswijze zijdens klaagster reeds eerder is geklaagd.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    De geheimhoudingsverplichting richtte zich tot een andere cliënt van verweerder enerzijds en klaagster anderzijds en derhalve niet tot de partij namens wie verweerder optrad in de procedure waarin overlegging aan de rechtbank heeft plaatsgevonden.

Ad klachtonderdelen c) en d)

4.3    Met betrekking tot de twee laatste klachtonderdelen heeft verweerder bepleit dat hem als advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem goeddunkt.

4.4    De raad zal het verweer voor het overige bij de beoordeling bespreken.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is vóór 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ontvankelijkheid

5.2    Klaagster is in januari 2015 failliet verklaard. Nu vóór het moment van indiening van de klacht moet worden uitgegaan van de datum waarop de klacht bij de deken is ingediend, te weten 10 september 2014, is de klacht ontvankelijk. Zoals het Hof van Discipline (ECLI:NL:TAHVD:2014:67) eerder heeft beoordeeld dient naar aanleiding van een ontvankelijke klacht te worden onderzocht of de advocaat de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden. Hieraan doet niet af dat het subjectieve belang van klaagster bij de klacht eventueel later komt te ontbreken. Het verweer met betrekking tot het niet handhaven van de klacht door de curator wordt verworpen, nu Sm. als voormalig bestuurder en indiener van de klacht deze handhaaft.

Omvang klacht

5.3    De raad heeft ter zitting van 12 september 2016 reeds besloten dat het verzoek van Sm. om de onderhavige klacht uit te breiden met een door hem bij brief gedateerd 7 september 2016 geformuleerde nieuwe klacht tegen verweerder, wordt afgewezen en dat deze brief met bijlagen buiten beschouwing wordt gelaten.

Klacht tegen advocaat wederpartij

5.4    De raad stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.5    De raad volgt verweerder niet in zijn betoog dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met het ne bis in idem beginsel. Er is immers niet eerder geklaagd over uitlatingen van verweerder tijdens een zitting van 1 september 2014, zodat dit klachtonderdeel ontvankelijk is.

5.6    Tegenover de klacht staat de betwisting van verweerder wat de opmerking over het op handen zijnde faillissement betreft. Zonder nadere onderbouwing zijdens klaagster is hiermee niet vast te stellen of verweerder deze opmerking tijdens een zitting van 1 september 2014 daadwerkelijk heeft gemaakt en mist dit klachtonderdeel feitelijke grondslag.

5.7    Wat betreft de stelling van verweerder dat er geen getekende (nieuwe) arbeidsovereenkomst was, geldt dat hij het standpunt van zijn cliënt naar voren heeft gebracht. Niet is gebleken dat hij daarbij de grenzen van de verweerder toekomende vrijheid heeft overschreden.

5.8    Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.9    Verweerder heeft een rapport ingebracht in het onderhavige geschil. Met betrekking tot dit rapport hebben klaagster en een andere cliënt van verweerder een geheimhoudingsverplichting vastgelegd. Deze verplichting richt zich niet tot de cliënt van verweerder in het onderhavige geschil. Die cliënt en verweerder kan daarom geen schending van enige geheimhoudingsverplichting worden verweten.  Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en d)

5.10    Deze klachtonderdelen zijn onvoldoende onderbouwd, in die zin dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de stelling van klaagster dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Deze klachtonderdelen zijn daarmee ongegrond.

Conclusie

5.11    De klacht is in al haar onderdelen ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2016.

 

Deze beslissing is in afschrift op 14 november 2016 verzonden.