Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-10-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:220
Zaaknummer
16-861/DH/DH
Inhoudsindicatie
Wrakingsbeslissing. De wrakingskamer bepaalt dat het wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.
Uitspraak
BESLISSING van 3 oktober 2016
in de zaak 16-861/DH/DH
van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) naar aanleiding van het verzoek om wraking van de wrakingskamer, ingediend door:
verzoekster
1 De procedure
1.1 Bij de raad zijn drie klachten van verzoekster aanhangig dan wel aanhangig geweest, te weten de klachten met zaaknummers 16-292/DH/DH a, 16-292/DH/DH b en 16-292/DH/DH c. De plaatsvervangend voorzitter van de raad, [plv. voorzitter], heeft bij beslissingen van 15 augustus 2016 de klachten met zaaknummers 16-292/DH/DH a en 16-292/DH/DH c deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. In de zaak met nummer is 16-292/DH/DH b heeft hij bepaald dat een behandeling ter zitting van de raad zal plaatsvinden. Verzoekster is daarvan bij brief van 15 augustus 2016 op de hoogte gesteld.
1.2 Bij op 31 augustus 2016 ter griffie van de raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoekster de wraking verzocht van [plv. voorzitter]. [Plv. voorzitter] heeft laten weten niet in de wraking te berusten.
1.3 Er is vervolgens een wrakingskamer samengesteld, bestaande uit mr. M.F. Baaij, voorzitter, en de leden mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en A.B. van Rijn. De datum voor de behandeling van het wrakingsverzoek is bepaald op 19 september 2016. Verzoekster is daarvoor deugdelijk opgeroepen.
1.4 Bij op 5 september 2016 ter griffie van de raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoekster mr. Baaij verzocht zich uiterlijk vrijdag 9 september 2016 terug te trekken. Verzoekster voerde daartoe aan dat mr. Baaij, als voorzitter van de raad verplicht was om eerste een vooronderzoek ex artikel 46l Advocaten te gelasten. Verder voerde verzoekster aan dat het mr. Baaij, als voorzitter van de raad, niet vrijstond om de klachtafhandeling af te schuiven op [plv. voorzitter] en dat alleen zij bevoegd was om de klachten kennelijk niet-ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond te verklaren. Tenslotte voerde verzoekster aan dat twee andere klachten ten onrechte in behandeling waren genomen en teruggestuurd waren naar de deken van de Orde van Advocaten in Den Haag voor onderzoek.
1.5 Bij op 14 september 2016 ter griffie van de raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoekster de wraking verzocht van mr. Baaij, omdat mr. Baaij niet binnen de door verzoekster gestelde termijn had gereageerd op de brief van 5 september 2016.
1.6 De griffier van de raad heeft namens mr. Baaij bij brief van 15 september 2016 gemotiveerd aan verzoekster bericht aan het verzoek zich terug te trekken geen gehoor te zullen geven.
1.7 Verzoekster is niet op de zitting van 19 september 2016 verschenen.
2 Beoordeling van het wrakingsverzoek
2.1 Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.
2.2 Verzoekster heeft in haar verzoekschrift als grond voor wraking van mr. Baaij vermeld dat haar beslissing geen gehoor te geven aan het verzoek zich terug te trekken gezien de ernst van de aan haar gemaakte verwijten zo onbegrijpelijk is dat daaruit minst genomen de schijn van partijdigheid/vooringenomenheid jegens verzoekster blijkt. Datzelfde geldt volgens verzoekster eveneens voor de beslissing in het geheel niet te reageren op een dergelijk zwaar verzoek.
2.3 De raad is van oordeel dat verzoekster met het onderhavige verzoekschrift de bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Artikel 46l van de Advocatenwet houdt geen verplichting tot het doen van een vooronderzoek in. Verder geldt dat alle wettelijke bevoegdheden die aan de voorzitter zijn toebedeeld ook door de plaatsvervangend voorzitter van de raad kunnen worden uitgeoefend. Artikel 46c lid 3 van de Advocatenwet brengt mee dat de deken een klacht ook behoort te onderzoeken indien om directe doorzending van de klacht is verzocht. Beide later ingediende klachten zijn derhalve terecht teruggestuurd aan de deken. De raad zal daarom, op de voet van artikel 2 lid 1 sub g van het wrakingsprotocol en onder verwijzing naar onder meer de uitspraken van het Hof van Discipline met de nummers 5752, 6398 en 6399, het onderhavige wrakingsverzoek niet in behandeling nemen.
Beslissing
De wrakingskamer:
- bepaalt dat het wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.F. Baaij, voorzitter, en mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en A.B. van Rijn, leden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M.C. van der Sanden en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2016.
Deze beslissing is in afschrift op 3 oktober 2016 verzonden.