Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-07-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:104
Zaaknummer
18-048/DB/OB
Inhoudsindicatie
Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld vanwege verzuim een deugdelijk schriftelijk advies aan klaagster uit te brengen over haar (gewijzigde) rechtspositie. Niet gebleken dat klaagster ten gevolge van advies van verweerster onwettig heeft gehandeld. Deels gegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 16 juli 2018
in de zaak 18-048/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 10 april 2017 heeft klaagsters gemachtigde bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 23 januari 2018 met kenmerk nr. 48|17|046K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juni 2018 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken.
2 Feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
2.2 Klaagster heeft zich in 2015 gewend tot mr. L, verweersters kantoorgenoot. Klaagster heeft zich op 21 september 2015 ziek gemeld. De bedrijfsarts achtte klaagster op 30 september 2015 arbeidsgeschikt. Klaagster was het niet eens met het oordeel van de bedrijfsarts. Mr. L heeft geconstateerd dat sprake was van een arbeidsgeschil en heeft de behandeling van de zaak overgedragen aan verweerster. Verweerster heeft klaagster onder andere geadviseerd om een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV.
2.3 Op 22 oktober 2015 heeft ten kantore van verweerster een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster. Op 2 november 2015 heeft klaagsters toenmalig werkgever een concept vaststellingsovereenkomst opgesteld. Klaagster en verweerster hebben vervolgens gecorrespondeerd over de verdere aanpak van de zaak. Op 18 november 2015 heeft wederom een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster. Tijdens deze bespreking heeft klaagster aan verweerster medegedeeld dat de bedrijfsarts haar alsnog arbeidsongeschikt heeft verklaard. Verweerster heeft op 19 november 2015 een conceptbrief aan klaagsters toenmalig werkgever aan klaagster toegestuurd. In deze brief merkt verweerster op dat klaagster zich in het kader van een beëindigingsregeling voor datum uitdiensttreding beter zou melden.
2.4 Klaagster heeft ingestemd met de door haar toenmalig werkgever voorgestelde beëindigingsregeling, waarna in het kader van de beëindiging van het dienstverband een vaststellingsovereenkomst is gesloten.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat z ij:
1. klaagster onvolledige en onjuiste informatie heeft gegeven over haar rechtspositie en dat zij klaagster voorts het onjuiste advies heeft gegeven een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen;
2. klaagster heeft geadviseerd zich beter te melden terwijl ze nog ziek was en dan een WW-uitkering aan te vragen zonder daarbij kenbaar te maken dat klaagster daarmee illegaal handelde;
3. al vanaf het eerste gesprek met klaagster ervan is uitgegaan dat klaagster arbeidsgeschikt was, terwijl zij kon en moest weten dat de bedrijfsarts klaagster ten tijde van het adviesgesprek op 18 november 2015 arbeidsongeschikt verklaard had.
4 VERWEER
4.1 De klacht is ongegrond. Toen klaagster bij verweerster kwam, lag er een oordeel van de bedrijfsarts inhoudend dat geen sprake was van arbeidsongeschiktheid, maar van een geschil in de arbeidsrelatie. Anders was wel een andere route gevolgd. Verweerster heeft klaagster geadviseerd om een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV maar dat wilde klaagster niet. In het dossier van verweerster bevindt zich geen informatie dat klaagster later arbeidsongeschikt werd geacht.
4.2 Klaagster en verweerster hebben een aantal mogelijke oplossingen besproken: terugkeer naar het werk, hetgeen klaagster niet wilde, bezien of een andere school van OMO een vacature had, hetgeen niet bespreekbaar was voor klaagster of beëindiging van het dienstverband onder bepaalde voorwaarden. Er zou nog verder nagedacht worden over de vraag waar de oplossing gevonden moest worden. Hierover is gecorrespondeerd. Vervolgens is op 18 november 2015 wederom gesproken over de mogelijkheden. Kennelijk heeft klaagster toen aan verweerster medegedeeld dat de bedrijfsarts het oordeel had herzien, want in de conceptbrief aan de wederpartij d.d. 19 november 2015 heeft verweerster geschreven dat klaagster zich in het kader van een beëindigingsregeling voor de einddatum zou beter melden. De wijziging van het oordeel van de bedrijfsarts maakte echter voor de inhoud van het advies van verweerster niets uit, omdat klaagster hoe dan ook niet terug wilde. Instemmen met een beëindigingsregeling in geval van arbeidsongeschiktheid zou enkel iets meer risico met zich meebrengen. Klaagster heeft besloten om in te stemmen met een beëindigingsregeling en heeft gekozen voor het sluiten van een vaststellingsovereenkomst.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
5.2 Verweerster heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat zij in haar advisering aan klaagster steeds is uitgegaan van het eerste oordeel van de bedrijfsarts, inhoudend dat klaagster arbeidsgeschikt was. Ter zitting van de raad heeft verweerster verklaard dat zij, gezien de inhoud van haar conceptbrief d.d. 19 november 2015, ervan uit gaat dat klaagster tijdens de bespreking van 18 november 2015 aan verweerster heeft medegedeeld dat de bedrijfsarts zijn oordeel had herzien en klaagster alsnog arbeidsongeschikt had bevonden. Niet is gebleken dat verweerster na de bespreking op 18 november 2015 schriftelijk een (herzien) advies aan klaagster heeft uitgebracht. Verweerster heeft ter zitting weliswaar gesteld dat het feit dat de bedrijfsarts klaagster in november 2015 alsnog arbeidsongeschikt achtte voor de inhoud van verweersters advies niets uitmaakt, maar eerder heeft verweerster gesteld dat in geval van arbeidsongeschiktheid wellicht voor een andere route zou zijn gekozen.
5.3 De raad is van oordeel dat het op de weg van verweerster had gelegen om klaagster na de bespreking d.d. 18 november 2015 van een deugdelijk schriftelijk advies te voorzien, waarin klaagster werd geïnformeerd over haar (gewijzigde) rechtspositie en de mogelijkheden die haar ten dienste stonden. Verweerster heeft dit nagelaten. Aldus heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dat klaagster, zoals zij stelt, illegaal heeft gehandeld ten gevolge van de wijze waarop verweerster haar heeft geadviseerd, is niet gebleken. De raad zal op grond van het vorenstaande de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond verklaren en klachtonderdeel 2 ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De kwaliteit van de bijstand van verweerster is onvoldoende geweest. Aldus heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dat klaagster hierdoor financiële schade heeft geleden of zal lijden is evenwel niet gebleken. Mede in aanmerking genomen het feit dat verweerster niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, acht de raad in dezen een waarschuwing een passende maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50 reiskosten van klaagster,
b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond;
- verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;
- legt aan verweerster op de maatregel van waarschuwing;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klaagster op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.4 bepaald .
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en A.L.W.G. Houtakkers, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2018
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 16 juli 2018
verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
Betaling griffierecht en proceskosten aan klager
Praktische informatie in geval in de beslissing griffierecht en/of proceskosten aan de klager zijn toegewezen.
Tenzij klager en de advocaat iets anders afspreken, heeft klager:
- vier weken nadat de beslissing onherroepelijk is geworden recht op betaling van de proceskosten.
- direct na de beslissing recht op betaling van het griffierecht. Klager kan echter ook kiezen om te wachten tot de beslissing onherroepelijk is. Hij loopt dan niet het risico het geld te moeten terugbetalen als de beslissing in hoger beroep niet in stand blijft.
De klager geeft zijn rekeningnummer tijdig schriftelijk door aan de advocaat.
Een beslissing is onherroepelijk als:
- na 30 dagen geen hoger beroep is ingesteld, of
- het Hof van Discipline de beslissing in hoger beroep heeft bekrachtigd.
Doorgaans zal de advocaat uit zichzelf op tijd betalen. Mocht dat ondanks aanmaning niet gebeuren, dan kan klager zich wenden tot een rechtsbijstandverlener, deurwaarder of de deken. De tuchtrechter heeft hierin geen rol.
Nadat hoger beroep is ingesteld, kan de beslissing overigens niet meer ten uitvoer worden gelegd (door beslag e.d.) tot de uitspraak van het Hof van Discipline.
Aan deze informatie kunnen geen rechten worden ontleend. De tekst van de wet en van de beslissing zijn doorslaggevend.
rechtsmiddel
Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl