Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-10-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:233

Zaaknummer

15-280

Inhoudsindicatie

Verweerster trad op als advocaat van klagers moeder in de door klager geëntameerde procedure tot ondercuratelestelling van moeder. Klacht dat verweerster ernstig tekort is geschoten in haar rol als advocaat van klagers moeder door niet, althans niet uitsluitend, de belangen van haar cliënte te behartigen maar ook die van klagers zus [M], die door moeder in haar leventestament was aangewezen als haar gevolmachtigde c.q. bewindvoerder, en die ook de feitelijke verzorging en huisvesting van moeder bij haarzelf in huis had gerealiseerd, alsmede de klacht dat verweerster er geen zorg voor heeft gedragen dat klagers moeder geriatrisch kon worden onderzocht. Ongegrond. Voor de reikwijdte van het onderzoek door de raad naar de omvang van moeders opdracht aan verweerster  in relatie tot geheimhoudingsplicht verweerster ten opzichte van haar cliënte zie overweging 4.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 17 oktober 2016

in de zaak 15-280

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Nadat de klacht ter zitting van de raad van 9 november 2015 was behandeld heeft de raad op 22 februari 2016 een tussenbeslissing genomen welke aan deze beslissing is gehecht.

1.2    Verweerster heeft bij brief d.d. 9 maart 2016 de in de tussenbeslissing gevraagde stukken overgelegd, behalve het testament van moeder uit 1993 waarover zij volgens haar verklaring niet de beschikking had.

1.3    In die brief heeft zij te kennen gegeven dat, gelet op de voor haar jegens haar cliënte geldende geheimhoudingsplicht, niet van haar kan worden gevergd dat zij antwoorden geeft op de in de tussenbeslissing aan haar gestelde vragen.

1.4    Klager heeft zijnerzijds eigener beweging bij brief d.d. 26 maart 2016 de volgende stukken overgelegd:

-     het testament van vader uit 1993, dat door verweerster bij haar brief d.d. 12 februari 2014 aan de kantonrechter is overgelegd als zijnde het testament van moeder;

-     verweersters voormelde brief aan de kantonrechter d.d. 12 februari 2014;

-     de beschikking van de kantonrechter d.d. 26 juni 2015 op diverse verzoeken van de curator en een verzoek van klager;

-     de beschikking van het gerechtshof d.d. 3 december 2015 op het door klagers moeder ingestelde hoger beroep tegen haar ondercuratelestelling, bij welke beschikking de beschikking tot ondercuratelestelling van de kantonrechter van 26 februari 2015 is bekrachtigd.

1.5    De klacht is opnieuw behandeld ter zitting van de raad van 26 september 2016 in aanwezigheid van zowel klager, vergezeld van zijn echtgenote, als verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. [G]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad is evenals op 9 november 2015 als volgt samengesteld: mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, en mrs. F.L.M. Broeders, R.J.A. Dil, H. Dulack en P.R.M. Noppen, leden van de raad, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier.

1.7    De raad heeft, gelet op de aard van de in de tussenbeslissing aan verweerster gestelde vragen en de wenselijkheid dat derden niet in de antwoorden daarop gekend kunnen worden, bij aanvang van de zitting besloten om de deuren te sluiten.

1.8    De raad heeft tijdens de zitting besloten om, naast de door verweerster ter uitvoering van de haar bij tussenvonnis gegeven opdracht overgelegde stukken, ook de door klager bij zijn brief van 26 maart 2016 overgelegde stukken aan het dossier toe te voegen. Dat geldt niet voor de stukken die klager ter zitting nog over heeft willen leggen, te weten verklaringen van zijn advocaat en van de curator, die een reactie behelzen op het proces-verbaal van de eerste zitting. Die stukken zijn geweigerd.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, uitgegaan van de vaststaande feiten zoals die in de tussenbeslissing onder 2 uiteen zijn gezet.

2.2    De raad neemt daarnaast in aanmerking hetgeen partijen ter zitting van 26 september 2016 nader hebben verklaard.

3    KLACHT EN VERWEER

3.1    De klacht behelst twee onderdelen, te weten dat verweerster

a)    ernstig tekort is geschoten in haar rol als advocaat van klagers moeder door niet, althans niet uitsluitend, de belangen van haar cliënte te behartigen maar ook die van klagers zus [M];

b)    er geen zorg voor heeft gedragen dat klagers moeder geriatrisch kon worden onderzocht.

Voor de toelichting op de klacht en het verweer daartegen verwijst de raad naar hetgeen daaromtrent reeds in de tussenbeslissing onder 3 en 4 is overwogen.

3.2    Verweerster heeft ter zitting van 26 september 2016 aanvullend benadrukt dat krachtens de wet een ondercuratelegestelde bevoegd is om zelf tegen een ondercuratelestelling te appelleren. Op diezelfde zitting heeft zij haar verweer blijkens het proces-verbaal als volgt aangevuld:

“Verweerster licht zelf toe dat het leventestament in het gesprek met moeder over de opdracht voorop stond, dat moest worden uitgevoerd. Dat testament was niet zomaar iets, het bouwde voort op een notariële volmacht uit 2007. Moeder had niet willen afwachten totdat de volmacht in werking zou treden. Zij heeft geruzie tussen de kinderen willen voorkomen.

Het curateleverzoek was voor moeder heel wrang, vooral omdat het zo kort na het leventestament werd ingediend. Natuurlijk heeft verweerster in het kader van haar opdracht de inhoud van dat leventestament met haar besproken. Het instellen van appel, in het geval er een beschermingsmaatregel werd uitgesproken, heeft verweerster later met moeder besproken. Dat is op verschillende wijzen en momenten gebeurd.

Het was geen standaardzaak. De hele procedure duurde erg lang. Verweerster heeft heel veel besprekingen met moeder gehad, zowel met haar alleen als in aanwezigheid van [M]. Moeder lag op bed en [M] schoof soms aan. Alle verschillende onderwerpen en visies, ook over het geriatrisch onderzoek, heeft verweerster met moeder onder vier ogen besproken.”

4    BEOORDELING

4.1    Aangezien de klacht betrekking heeft op het handelen van een advocaat van wie de klager niet de cliënt is, dient de beoordeling ervan plaats te vinden tegen de achtergrond van de vrijheid die de advocaat in beginsel heeft om het belang van de cliënt te dienen op de wijze die de advocaat goed dunkt en ter zake waarvan een derde in beginsel geen verantwoording kan verlangen. Aldus past, naar verweerster terecht heeft aangevoerd, de raad terughoudendheid in zijn onderzoek naar de vraag of de verleende bijstand plaatsvond krachtens een daartoe door de cliënt gegeven opdracht, zowel wat betreft de wilsbekwaamheid van de cliënt ten tijde van de opdrachtverlening, als wat betreft de reikwijdte van die opdracht. De tussen de advocaat en de cliënt geldende vertrouwelijkheid van hetgeen zij bespreken is daarbij immers in het geding. Dit een en ander brengt echter niet mee dat de raad in het geheel geen onderzoek kan doen naar de bedoelde (naar stelling van klager: onvoldoende) opdracht. Daartoe is van belang dat de klacht is ingediend door een zoon van de cliënte, die ten aanzien van de materiële en immateriële belangenbehartiging van de cliënte - in afgeleide zin - zelf belanghebbende is, evenals de andere kinderen van de cliënte. Ook is hier van belang dat er tussen haar kinderen, reeds bij aanvang van de bijstand door verweerster, ernstige onenigheid bestond over de belangenbehartiging van de cliënte, welke onenigheid gedurende die bijstand alleen maar groter is geworden. Voorts telt hier dat (als gevolg van die onenigheid) de feitelijke contacten die de cliënte met haar kinderen onderhield, aan klager slechts zeer beperkt zicht gaven op de wijze waarop (door zijn zus [M]) de belangen van zijn moeder behartigd werden en of zijn moeder het daarmee eens was. Gezien al deze omstandigheden valt zowel het onderzoek dat de raad ter zitting en krachtens zijn tussenbeslissing heeft gevoerd en geëntameerd, alsook de wijze waarop daaraan door klager en verweerster is bijgedragen, binnen de bandbreedte van hetgeen hier ter juiste beoordeling van de klacht gerechtvaardigd was. Dat hetgeen verweerster ter zitting in antwoord op vragen van de raad heeft verklaard een tuchtwaardige schending van haar geheimhoudingsplicht jegens haar cliënte betekent, is daarmee niet het geval.

4.2    Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen is de raad van oordeel dat niet is gebleken noch aannemelijk is geworden dat verweerster  de belangen van moeder niet of onvoldoende heeft behartigd omdat deze bijstand op een onvoldoende opdracht zou berusten of omdat deze bijstand - in tegenspraak met die opdracht en de daaraan ten grondslag liggende wensen van verweersters cliënte - (ook) de belangen van klagers zus [M] zou hebben gediend.

4.3    Verweerster heeft ter zitting van 26 september 2016 toegelicht dat uitvoering van het leventestament in haar opdracht voorop stond, en in grote lijnen hoe zij daarover met moeder contact heeft onderhouden.

4.4    Het moge zo zijn dat klager zich zorgen maakte of [M], als door moeder aangewezen gevolmachtigde, wel in moeders belang handelde en of zij wel naar behoren moeders financiën beheerde, dat neemt niet weg dat verweerster zich als advocaat van moeder bij de behartiging van moeders belangen had te richten naar háár, moeders wensen. De raad heeft noch in het dossier noch in klagers toelichting ter zitting aanwijzingen gevonden dat verweerster zich bij de behartiging van moeders belangen heeft laten leiden door met wensen en belangen van moeder strijdige belangen van [M].

4.5    Vanzelfsprekend is er de mogelijkheid dat de belangen van moeder en [M] soms of vaak - daar heeft de raad geen zicht op en hoeft dat in het kader van deze klachtbehandeling ook niet te hebben - parallel liepen maar daar kan klager op zichzelf moeilijk bezwaar tegen hebben.

4.6    Ook wanneer verweerster tijdens haar optreden voor moeder zou zijn  aangelopen tegen een handelwijze van [M] die indruiste tegen de belangen van moeder, dan nog had zij zich te richten naar de instructies van moeder voor het al dan niet redresseren van die handelwijze. De raad heeft geen aanwijzingen dat verweerster zich in een dergelijke situatie heeft bevonden, laat staan dat zij zich dan niet uitsluitend door het belang van moeder heeft laten leiden.

4.7    Klachtonderdeel a dient dan ook als ongegrond te worden afgewezen.

4.8    In lijn met het leventestament is zeer wel denkbaar dat moeder geen medewerking heeft willen verlenen aan een geriatrisch onderzoek. Van verweerster kan dan ook niet verwacht worden dat zij moeder daartoe forceerde. Ook klachtonderdeel b dient als ongegrond te worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht van klager tegen verweerster in beide onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, en mrs. F.L.M. Broeders, R.J.A. Dil, H. Dulack  en P.R.M. Noppen, leden van de raad, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 oktober 2016.

griffier    voorzitter