Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-05-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:236
Zaaknummer
16-277
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing: de voorzitter oordeelt dat verweerster namens meerderjarige, die onder bewind stond en een mentor had zonder toestemming van zijn moeder, tevens bewindvoerder en mentor, verzoekschrift tot ontslag als bewindvoerder en mentor bij kantonrechter kon indienen. Ruime vrijheid advocaat wederpartij bij optreden in rechte. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk (geen eigen belang bij klachtonderdeel) deels kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
Van 31 mei 2016
in de zaak 16-277
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster sub a
klager sub b
tezamen ook: klagers
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 22 maart 2016 met kenmerk 51/15/069, door de raad ontvangen op 23 maart 2016.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Bij beschikking van 5 september 2012 heeft de rechtbank [naam], sector kanton, locatie [plaats], hierna: de kantonrechter, een meerderjarigenbewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan M, met ingang van de dag waarop de betrokkene meerderjarig zou worden, te weten op 17 februari 2013, en klagers tot zijn bewindvoerders benoemd. Voorts heeft de kantonrechter bij beschikking van 5 september 2012 een mentorschap ingesteld over M., eveneens met ingang van de dag waarop betrokkene meerderjarig wordt, en klagers tot zijn mentoren benoemd.
1.2 Klaagster sub a is de biologische moeder van M. Klager sub b is de partner van klaagster sub a.
1.3 Bij brief van 30 maart 2015 heeft M. om hem moverende redenen de kantonrechter primair verzocht om opheffing van zowel het mentorschap als het bewind over zijn goederen. Subsidiair heeft hij de kantonrechter verzocht om klagers te ontslaan als zijn mentoren en bewindvoerders en een andere mentor en andere bewindvoerder te benoemen.
1.4 Na indiening van het verzoekschrift door M. heeft de instelling waar M. verblijft aan verweerster verzocht om kennis te maken met M. Daartoe heeft op 13 juli 2015 een gesprek plaatsgevonden tussen verweerster en M. Bij brief van 14 juli 2015 aan de kantonrechter heeft verweerster zich als advocaat van M. gesteld en M. vertegenwoordigd bij de zitting van de kantonrechter op 24 juli 2015.
1.5 De instelling waar M. verblijft, vergoedt de kosten van de rechtsbijstand van verweerster. De instelling heeft niet tevens een verzoekschrift namens M. bij de kantonrechter ingediend.
1.6 Op 7 september 2015 te 17:45 uur heeft M. aan verweerster een e-mail gezonden:
“Zoals besproken 13 juli 2015 wil ik graag rechtsbijstand van jou in de procedure tegen mijn mentoren/ bewindvoerders.”
1.7 Bij beschikkingen van 22 september 2015 heeft (een andere) kantonrechter de primaire verzoeken van M. tot opheffing van bewind en het mentorschap afgewezen en de subsidiaire verzoeken van M. toegewezen. Klagers zijn met ingang van 1 oktober 2015 ontslagen als de mentoren en de bewindvoerders van M. en met ingang van diezelfde datum zijn een opvolgend mentor en een opvolgend bewindvoerder van M. benoemd.
1.8 Klagers hebben tegen deze beschikkingen hoger beroep ingesteld.
1.9 Bij brief van 14 september 2015, aangevuld bij brief van 16 september 2015, hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
1. voor M. te werken zonder rechtsgeldige opdracht. Verweerster werkt in opdracht voor de instelling waar M. verblijft, terwijl zij voor haar werkzaamheden voor M. de instemming/ medewerking van klagers als mentoren nodig had maar niet heeft verzocht of heeft gekregen;
2. zich schuldig te maken aan opruiing, onder meer door op 21 juli 2015 een e-mail aan M. te sturen met voorbeeldvragen ter voorbereiding van de zitting, die opruiend van toon en karakter zijn;
3. zich schuldig te maken aan smaad, onder meer door in de onder 2) hiervoor genoemde voorbeeldvragen te suggereren dat hij door klagers zou zijn bedreigd met verschillende zaken, waar politie noch justitie na melding echter iets op hebben ondernomen;
4. zich schuldig te maken aan ontvoering van M. door voorafgaand aan de zitting bij de kantonrechter op 24 juli 2015, zonder zich bij klagers bekend te maken, M. mee te nemen naar een spreekkamer en M. zodoende zonder toestemming van klagers, althans klaagster sub a), heeft onttrokken aan het gezag;
5. de wet Bescherming Persoonsgegevens te schenden door, zonder toestemming en medeweten van klagers, hun adresgegevens door te sturen aan een mogelijke opvolgend bewindvoerder en mentor van M.;
6. onjuiste informatie te verstrekken dan wel valsheid in geschrifte te plegen. Niet M., maar de instelling waar M. verblijft, heeft verweerster ingeschakeld, omdat M. nimmer om haar rechtsbijstand heeft verzocht;
7. onvoldoende deskundig te zijn op het terrein van mentorschap en bewindvoering. Dat blijkt reeds uit het feit dat verweerster niet om instemming van de wettelijk vertegenwoordigers heeft gevraagd;
8. voor twee partijen te werken, te weten voor de instelling waar M. verblijft en voor M. Omdat de instelling verweerster betaalt, is zij niet vrij om de belangen van M. te behartigen die anders zijn dan de belangen van de instelling;
9. minachting te tonen voor het gerecht/ de rechtspraak door al voor de uitspraak van de kantonrechter met acties vooruit te lopen op een door haar verwachte uitspraak;
10. minachting te tonen voor het gerecht en voor klagers door seksuele intimidatie, veroorzaakt door haar onkuise kledingwijze.
3 VERWEER
Op het gemotiveerde verweer van verweerster zal de voorzitter hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling in gaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt vast dat M. ten tijde van het indienen van zijn verzoekschrift bij de kantonrechter, op 30 maart 2015, meerderjarig was. Reeds om die reden had hij geen toestemming van een wettelijk vertegenwoordiger – klaagster sub a) – nodig, zoals klagers betogen. Dat ten aanzien van M sprake was van mentoraat en onderbewindstelling maakt niet dat M niet zelfstandig verweerster om rechtsbijstand kon verzoeken om hem bij te staan in zijn procedure tegen klagers bij de kantonrechter. De stelling van klagers dat verweerster op directe of indirecte wijze, als gevolg van de bewindvoering en het mentorschap van klagers over M., ook als hun advocaat moest worden beschouwd zodat verweerster niet voor M. mocht optreden wegens tegenstrijdige belangen, is onvoldoende onderbouwd. Op grond van het voorgaande is de voorzitter dan ook van oordeel dat verweerster in deze klachtzaak moet worden beschouwd als de advocaat van de wederpartij van klagers.
4.2 Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan een advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
ad klachtonderdeel 1)
4.3 Verweerster betwist dat zij zonder opdracht voor M. werkt. Op verzoek van de instelling waar M. verblijft heeft verweerster kennis gemaakt met M. Op diens verzoek, zoals hij ook heeft bevestigd in een latere e-mail van 7 september 2015 aan verweerster, heeft verweerster hem bijgestaan in de kantongerechtsprocedures jegens klagers. Daargelaten de vraag of klagers over het vermeende ontbreken van een opdracht van M. aan verweerster kunnen klagen, is de voorzitter van oordeel dat genoegzaam uit de overgelegde stukken blijkt dat M. een opdracht aan verweerster heeft gegeven en kon geven. Daarmee oordeelt de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
ad klachtonderdelen 2) en 3)
4.4 Gelet op de samenhang van deze klachtonderdelen worden deze gezamenlijk beoordeeld.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter is, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet komen vast te staan dat verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk verspreiden van onjuistheden, dat haar stemmingmakerij kan worden verweten of sprake is van smaad of laster jegens klagers. Daartoe hebben klagers onvoldoende gesteld. Evenmin valt in te zien dat de genoemde voorbeeldvragen ten behoeve van M. jegens klagers opruiend zijn. Als advocaat van M. mocht èn moest verweerster immers, als partijdige belangenbehartiger, M. goed voorbereiden op de komende zitting bij de kantonrechter. Ook deze klachtonderdelen zijn derhalve kennelijk ongegrond.
ad klachtonderdeel 4)
4.6 Daargelaten de vraag of klagers ook hierover kunnen klagen, is het verwijt dat verweerster M. zou hebben ontvoerd voorafgaand aan de zitting bij de kantonrechter, niet onderbouwd. Een cliënt spreken in een aparte spreekkamer is immers geen ontvoering. Nu een feitelijke grondslag ontbreekt, is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
ad klachtonderdeel 5)
4.7 Naar het oordeel van de voorzitter hebben klagers hun verwijt dat verweerster de Wet Bescherming Persoonsgegevens heeft geschonden, niet voldoende onderbouwd. Dit klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond.
ad klachtonderdelen 6) en 8)
4.8 Gelet op de samenhang van deze klachtonderdelen worden deze gezamenlijk beoordeeld.
4.9 Het verwijt dat verweerster foute informatie heeft verstrekt dan wel valsheid in geschrifte heeft gepleegd is de voorzitter, tegenover de betwisting daarvan door verweerster, niet gebleken. Vast staat dat M. zelf verweerster de opdracht heeft gegeven om zijn belangen te behartigen en dat de instelling niet meer dan een bemiddelende rol heeft gespeeld tussen M. en verweerster; door de instelling is geen verzoek ten behoeve van M. ingediend. Indien en voor zover al sprake zou zijn van een mogelijk belangenconflict tussen M. en de instelling, komt aan klagers geen recht toe om daarover te klagen jegens verweerster. Zij zijn immers niet zelf rechtstreeks in hun eigen belang getroffen. Deze klachtonderdelen zijn kennelijk niet-ontvankelijk.
ad klachtonderdeel 7)
4.10 Naar het oordeel van de voorzitter kunnen klagers over vermeende tekortkomingen in de deskundigheid van verweerster niet klagen bij gebrek aan eigen persoonlijk belang daarbij. Dat verweerster de instemming van klagers nodig had, is bovendien onjuist. Derhalve oordeelt de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk.
ad klachtonderdeel 9)
4.11 Klagers verwijten verweerster dat zij zich minachtend jegens de kantonrechter heeft gedragen door reeds voor de uitspraak van de rechter op de uitspraak vooruit te lopen. Naar het oordeel van de voorzitter kunnen klagers eveneens bij gebrek aan persoonlijk belang hierover niet klagen. Ook overigens was verweerster gehouden om op verzoek van de griffie voorafgaand aan de zitting bereidverklaringen van toekomstige bewindvoerders en/of mentoren te overleggen. Aldus heeft verweerster gehandeld zoals van haar als advocaat van M. verwacht mocht worden. Ook dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
ad klachtonderdeel 10)
4.12 Het enkele feit dat klagers de kledingstijl van verweerster hebben ervaren zoals door hen beschreven, betekent nog niet dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster jegens klagers. Daartoe hebben klagers, tegenover de betwisting ervan door verweerster, onvoldoende gesteld. Dit klachtonderdeel is daarmee eveneens kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 31 mei 2016.
griffier voorzitter