Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-12-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:239
Zaaknummer
16-985
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing: voorzitter oordeelt klacht over de handelwijze van de advocaat van de wederpartij in echtscheidingsprocedure deels kennelijk niet-ontvankelijk (geen eigen belang) en deels kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 21 december 2016
in de zaak 16-985
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 20 oktober 2016 met kenmerk 16-0100/TRC/ml, door de raad ontvangen op 21 oktober 2016.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 De advocaat van klager, mr. B., heeft in juli 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Verweerder heeft de toenmalige echtgenote van klager bijgestaan in deze echtscheidingsprocedure.
1.2 Op 5 december 2014 hebben partijen overeenstemming bereikt over een ouderschapsplan, welk plan daarna is ingediend bij de rechtbank. In dat plan is onder meer vastgelegd dat de minderjarige kinderen hoofdverblijfplaats bij de cliënte van verweerder zullen hebben.
1.3 Tussen klager en de cliënte van verweerder zijn daarna geschillen ontstaan over het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en over de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
1.4 Bij beschikking van 19 februari 2015 heeft de rechtbank een voorlopige voorziening getroffen waarbij de tegenverzoeken van klager tot gebruik van de echtelijke woning door hem en toevertrouwing van de kinderen aan hem, zijn toegewezen.
1.5 Door de rechtbank is een onderzoek gelast door de Raad voor de Kinderbescherming teneinde advies uit te brengen omtrent de hoofdverblijfplaats van de kinderen. In augustus 2015 heeft de Raad de rechtbank geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hun moeder te bepalen, ondanks haar medische problemen.
1.6 Tijdens de zitting van de rechtbank op 19 november 2015 is het rapport van de Raad besproken. De rechtbank heeft daarop de verdere behandeling van zowel de echtscheiding als de verdeling aangehouden tot 19 april 2016 met een dringend advies aan partijen om in overleg tot een gezamenlijk standpunt te komen, eventueel middels ouderschapsbemiddeling.
1.7 Op 4 december 2015 heeft een overleg tussen partijen en hun advocaten op kantoor van verweerder plaatsgevonden. De daarna ingezette ouderschapsbemiddeling is niet gelukt. Klager heeft de rechtbank daarop verzocht om voortzetting van de behandeling van de zaak.
1.8 Omstreeks eind maart 2016 heeft verweerder namens zijn cliënte maritaal beslag gelegd op de gemeenschapsgelden.
1.9 Bij brief van 18 mei 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet te reageren op diverse verzoeken van (of namens) klager om tot een oplossing te komen en zijn cliënte daarvan niet op de hoogte te stellen;
b) in een verzoek voorlopige voorziening om de toevertrouwing van de kinderen aan zijn cliënte te verzoeken, terwijl verweerder wist dat zij niet in staat is om voor zichzelf en voor de kinderen te zorgen;
c) klager te blijven beschuldigen van verduistering van gelden;
d) beslag te laten leggen op het saldo al zijn bankrekeningen, waardoor klager niets kan betalen;
e) de zaak onnodig lang te rekken in verband met zijn eigen gewin en daarbij op eigen initiatief te handelen, zonder overleg met zijn cliënte.
3 VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder betwist dat hij niet heeft gereageerd op concrete verzoeken van (of namens) klager om tot een vergelijk te komen. Volgens verweerder heeft juist klager zich buitengewoon star opgesteld in de echtscheidingsprocedure en daarmee elke oplossing tussen partijen zelf geblokkeerd. Nu verweerder het verwijt in dit klachtonderdeel gemotiveerd heeft betwist, kan de voorzitter de juistheid ervan niet vaststellen. Omdat door klager geen nadere feiten of omstandigheden zijn gesteld of zijn gebleken, die het verwijt aannemelijk maken, oordeelt de voorzitter dit klachtonderdeel in zoverre kennelijk ongegrond.
4.3 Klager verwijt verweerder tevens dat hij onvoldoende met zijn cliënte zou hebben gecommuniceerd, in elk geval over de schikkingsvoorstellen van klager. De voorzitter overweegt dat het klachtrecht slechts toekomt aan degene die in een eigen belang is getroffen. In zoverre klager, gelet hierop, al een eigen belang toekomt, heeft klager zijn stelling niet of onvoldoende onderbouwd, en is het klachtonderdeel ook op dit punt kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder, en moest hij zelfs als partijdige belangenbehartiger van zijn cliënte, gelet op haar instructie om een rechterlijk oordeel te krijgen over het uitsluitend gebruik van de toenmalige echtelijke woning, een voorlopige voorzieningenprocedure starten. Uit het klachtdossier komt naar voren dat de cliënte van verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter mogelijk tijdelijk, door haar medische omstandigheden, niet in staat werd geacht om in de toenmalige echtelijke woning voor de kinderen te zorgen. In een daaropvolgend onderzoek heeft de Raad voor de Kinderbescherming echter aan de rechter geadviseerd dat de kinderen wel hun hoofdverblijf bij hun moeder dienden te krijgen. Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzitter reeds dat geen sprake was van een onnodige procedure van verweerder jegens klager, waardoor laatstgenoemde onevenredig in zijn belangen is geschaad. Op grond hiervan beoordeelt de voorzitter dit klachtonderdeel als kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.5 Klager verwijt verweerder dat hij hem in de lopende procedure blijft beschuldigen van verduistering van gelden. Verweerder betwist dat hij klager van verduistering heeft beschuldigd, wat ook nergens uit blijkt. Doordat klager categorisch weigert inzage te geven in de bankrekeningen van de gemeenschap heeft hij volgens verweerder de verdenking op zich geladen dat hij iets te verbergen heeft, welke verdenking door het maritale beslag ook daarna is bevestigd. Dat sprake is van onheuse beschuldigingen van verweerder jegens klager is de voorzitter, bij gebreke van door klager gestelde feiten en omstandigheden die dit klachtonderdeel onderbouwen, niet gebleken. Mitsdien ontbreekt voor het verwijt een voldoende feitelijke grondslag. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
4.6 Verweerder heeft gesteld dat het beslag niet op de bankrekeningen van klager is gelegd, maar op gemeenschapsgelden van partijen. Nu klager zijn verwijt daarna niet nader heeft onderbouwd of toegelicht, valt niet in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt. Ook dit klachtonderdeel is daarmee kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel e)
4.7 Verweerder stelt dat hij ‘denkt’ dat verweerder de zaak onnodig lang aanhoudt om zijn eigen gewin. Cliënte van verweerder wordt volgens klager slecht op de hoogte gehouden waardoor klager stelt dat hij ‘werkelijk begint te geloven’ dat verweerder opereert uit eigen beweging. De beoordeling door de voorzitter is dat in zoverre het hier al om een eigen belang van klager gaat en de klacht in zoverre ontvankelijk is, het door klager gestelde of vermoede handelen van verweerder, niet uit de door klager gestelde of in deze tuchtprocedure gebleken feiten volgt. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter:
verklaart de klachtonderdelen a) tot en met e) kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 21 december 2016.
griffier voorzitter