Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-07-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:98
Zaaknummer
17-902/DB/LI
Zaaknummer
17-903/DB/LI
Inhoudsindicatie
Klager verwijt verweerders dat zij zich als advocaat van zijn dochter hebben teruggetrokken, niet goed hebben gecommuniceerd en hem hebben geschoffeerd tijdens de interne klachtenbehandeling. Gelet op het ontbreken van voldoende vertrouwen mocht de behandeling van de zaak worden stopgezet. Alhoewel verweerder als verantwoordelijk advocaat zich meer had moeten inspannen om de ontstane impasse te doorbreken, is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake. De klachten zijn ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 16 juli 2018
in de zaken 17 – 902 / DB / LI en 17 – 903 / DB / LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerders
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 7 maart 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerders.
1.2 Bij brief aan de raad van 30 oktober 2017 met kenmerk K17-041, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 juni 2018 in aanwezigheid van klager, zijn dochter en verweerders . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van: de hiervoor bedoelde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen, alsmede van de nagekomen brief van de heer Smeets van 25 mei 2018, met de daarbij behorende bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Op 21 april 2013 is de dochter van klager betrokken geweest bij een steekincident, waarbij zij het zicht aan een oog is verloren. De dochter van klager heeft voor de letselschadezaak contact gezocht met het kantoor van verweerders. Op 28 augustus 2015 vindt een gesprek plaats tussen klager, zijn dochter en verweerder. Op 3 september 2015 heeft de dochter van klager een overeenkomst juridische dienstverlening gesloten met het kantoor van verweerders. Namens het kantoor wordt de overeenkomst aangegaan door verweerder als verantwoordelijk advocaat en mr. B. als letselschadebehandelaar. Afgesproken wordt dat verweerder de verzekeraar van de dader van het steekincident aansprakelijk zal stellen en dat mr. B, na erkenning van aansprakelijkheid, de letselschadezaak voor zijn rekening zal nemen.
2.2 Op 11 augustus 2016 vindt een bespreking plaats tussen verweerder, mr. B., klager en zijn dochter. Op dat moment heeft de verzekeraar de aansprakelijkheid erkend en neemt mr. B. de zaak over. In het kader van de letstelschadezaak wordt op 27 oktober 2016 een afspraak gemaakt met de schade-expert van de verzekeraar.
2.3 Intussen worden er door het CJIB in verband met de eerder gevoerde strafzaak waarin de dochter van klager en klager zich als benadeelden hadden gevoegd, bedragen overgemaakt aan het kantoor van verweerders, welke bedragen worden doorbetaald aan de dochter van klager. Op 17 november 2016 stuurt klager mr. B. een e-mail met het verzoek om uit te leggen welke bedragen er precies zijn ontvangen. Deze uitleg wordt gegeven op 25 november 2016. Klager vindt de uitleg van mr. B. niet voldoende duidelijk en wendt zich direct tot het CJIB met het verzoek om uitleg. Klager laat dat mr. B. op 29 november 2016 weten en verzoekt hem om in het vervolg beter en duidelijker te communiceren. Daarop reageert mr. B. per e-mail van 1 december 2016. Door mr. B. wordt aangegeven dat zijn uitleg wel juist was. Klager reageert op zijn beurt weer op 2 december 2016 en eist in de toekomst correcte en volledige specificaties.
2.4 Intussen heeft mr. B. op 30 november 2016 de schade-expert van de verzekeraar, die zijn concept rapport gereed had, gevraagd om uitstel voor zijn reactie daarop. Dit bericht heeft mr. B. niet aan klager of zijn dochter gestuurd. Klager weet niet dat er uitstel is gevraagd en stuurt daarom op 4 december 2016 zelf de nodige opmerkingen aan de schade-expert van de verzekeraar. Op 5 december 2016 stuurt mr. B. zijn opmerkingen.
2.5 Op 2 december 2016 stuurt mr. B. een e-mail aan de dochter van klager waarin hij aangeeft in het vervolg alleen nog maar met haar te willen communiceren en niet meer met klager. Klager stuurt vervolgens op 3 december 2016 een e-mail aan verweerder waarin hij zijn ongenoegen uit over het handelen van mr. B. Klager stuurt diezelfde dag ook een e-mail aan mr. B. om hem te laten weten dat hij het kantoor heeft geïnformeerd over zijn klachten over het handelen van mr. B. Verweerder stuurt de klachten van klager door aan verweerster, die op het kantoor van verweerders de interne klachten coördinator is.
2.6 Door mr. B. wordt vervolgens op 14 december 2016 een e-mail aan de dochter van klager gezonden waarin door mr. B. wordt aangegeven dat hij zich terugtrekt als belangenbehartiger van de dochter van klager vanwege een gebrek aan vertrouwen. Klager laat per e-mail van 17 december 2016 weten het daar niet mee eens te zijn. Op 22 december 2016 reageert verweerster op de klachten over het handelen van mr. B. die klager in zijn e-mail van 3 december 2016 aan verweerder heeft geuit. Verweerster geeft per klachtonderdeel een reactie en geeft verder aan dat een gesprek over de klachten medio januari 2017 kan worden ingepland.
2.7 Klager stuurt verweerder op 22 december 2016 een e-mail en geeft aan dat de klachtenbehandeling uiterst teleurstellend is verlopen. Op 3 januari 2017 mailt de dochter van klager dat ook zij het niet eens is met de afhandeling van de klachten. Op 17 januari 2017 vindt een gesprek over de klachtenafhandeling plaats tussen klager, zijn dochter, mr. B. en verweerster. Verweerder is bij dat gesprek niet aanwezig. Klager stuur op 24 januari 2017 een e-mail aan verweerder waarin hij zijn ongenoegen over het gesprek van 17 januari 2017 uit en geeft vast aan een klacht bij de deken in te zullen gaan dienen.
2.8 Door verweerster wordt daarop bij e-mail van 30 januari 2017 gereageerd. Zij herkent zich niet in de verwijten van klager en benadrukt dat gelet op het gebrek aan vertrouwen het evident is dat het kantoor van verweerders de behandeling van het dossier van de dochter van klager heeft neergelegd. Klager reageert daar weer op bij e-mail van 8 februari 2017 en geeft aan diep teleurgesteld te zijn in de behandeling van zijn klacht. Klager stelt tevens het kantoor van verweerders aansprakelijk voor eventuele schade die hij of zijn dochter lijden als gevolg van het neerleggen van de behandeling van het dossier.
2.9 Klager wendt zich tot slot bij brief van 7 maart 2017 met de onderhavige klacht tot de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. Verweerders de opdracht ten onrechte hebben neergelegd;
2. Verweerders bij de behandeling van het dossier onvoldoende hebben gecommuniceerd met klaagster;
3. De financiële afhandeling onzorgvuldig is geschied;
4. Verweerder in verband met het neerleggen van de opdracht niets heeft ondernomen om tot een oplossing te komen terwijl hij verantwoordelijk advocaat was.
5. Verweerster in haar hoedanigheid als klachtenfunctionaris alle klachten heeft verworpen zonder een oplossing of een bemiddeling aan te bieden.
4 VERWEER
4.1 Verweerders zijn van mening dat door hen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerders zijn van mening dat mr. B. de opdracht met recht en op goede gronden heeft neergelegd. Er was over en weer geen basis van vertrouwen meer en de verwijten van de zijde van klager waren van dien aard dat een beëindiging van de relatie de enige oplossing was. Verweerders wijzen in dit verband op het feit dat klager op 29 november 2016 de woorden gebrek aan zorgvuldigheid en gebrek aan vertrouwen heeft gebezigd, terwijl hij ook al achter de rug van mr. B om informatie had gevraagd bij het CJIB. Op die manier kon mr. B geen dominus litis meer zijn en kon hij zijn werkzaamheden voor de dochter van klager niet meer naar behoren vervullen. Aangezien de dochter van klager zich volledig achter klager schaarde, had mr. B geen andere keus dan de behandeling van het dossier neer te leggen.
4.2 Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel stellen verweerders zich op het standpunt dat de klacht zich richt op de communicatie van mr. B, maar volgens verweerders kan uit het dossier niet worden opgemaakt dat sprake zou zijn geweest van onvoldoende communicatie. Verweerders wijzen op het feit dat in de drie maanden dat mr. B de zaak in behandeling had meerdere besprekingen hebben plaatsgevonden, er overleg met de letselschade-expert van de verzekeraar is geweest en er diverse mailwisselingen zijn geweest.
4.3 De financiële afhandeling van het dossier was niet onzorgvuldig. Klager verwijt verweerders dat zij niet onmiddellijk na zijn verzoek facturen en werkstaten hebben overgelegd. Verweerders geven aan dat dit verzoek in de eerste weken van januari binnenkwam, waardoor daaraan niet direct kon worden voldaan omdat het voorgaande jaar eerst nog moest worden afgesloten. Verweerders hebben de stukken op de eerst mogelijke datum alsnog verstuurd aan klager en hebben daarmee aan hun verplichtingen voldaan.
4.4 Voor wat betreft het verwijt over de geldbedragen die niet juist zouden zijn berekend respectievelijk doorbetaald merken verweerders het volgende op. In het vonnis van het Hof werden een aantal bedragen genoemd die door de veroordeelde dader betaald moesten worden, een voorschot smartengeld en diverse kosten, alsmede wettelijke rente. Het CJIB vorderde een totaalbedrag van de verzekeraar, zonder specificatie. De verzekeraar vroeg daar ook niet om. Indien klager de brief met uitleg die hij van het hof had ontvangen aan mr. B zou hebben verstrekt, dan zou de oplossing voor de hand hebben gelegen, maar nu dat niet het geval was, is er van uitgegaan, dat het bedrag een samenstel was van alle in het arrest genoemde bedragen. Klager ging er, ondanks die brief van het Hof, vanuit dat in het totaalbedrag ook de hem toekomende kosten waren begrepen. Dat was echter niet zo.
4.5 Het is volgens verweerders ook onjuist dat er bedragen zijn overgemaakt aan de dochter van klager, waarop klager recht zou hebben gehad. Achteraf blijkt immers uit de brief van het hof dat alle door het CJIB genoemde bedragen voor het slachtoffer waren. Deze zijn ook volledig aan het slachtoffer overgemaakt. Klager had in feite met een grosse van het arrest zelf het hem toekomende bedrag moeten innen, zo schrijft het hof. Overigens heeft mr. B alsnog het aan klager toekomende bedrag betaald gekregen en aan klager kunnen overmaken. Van enige onjuistheid of onzorgvuldigheid bij de financiële afhandeling is dan ook geen sprake.
4.6 Voor wat betreft het vierde klachtonderdeel stellen verweerders zich op het standpunt dat verweerder sub 1 niet kan worden gezien als de verantwoordelijk advocaat. Verweerder sub 1 heeft zijn werkzaamheden namelijk in augustus 2016, naar volle tevredenheid van klager en zijn dochter, afgerond. De zaak is daarna overgenomen door mr. B, als zijnde de letselschade-expert van het kantoor. In de periode augustus tot december 2016 heeft alleen mr. B de belangen van de dochter van klager gediend. Verweerder sub 1 heeft zich niet meer met de zaak bemoeid.
4.7 Op het moment dat er sprake was van een vertrouwensbreuk en mr. B noodgedwongen zijn werkzaamheden heeft beëindigd, is er contact geweest tussen klager, zijn dochter en verweerder sub 1. Er is gesproken over en gezocht naar competente opvolging. Verweerder heeft voorgesteld dat klager zich zou wenden tot een ervaren letselschadeadvocaat en heeft iemand voorgesteld. Verweerder sub 1 kon verder niets ondernemen, want waar vertrouwen niet meer 100% aanwezig is, is er geen weg meer terug. Volgens verweerders zou het juist niet verantwoord zijn geweest om dan toch met de zaak door te gaan. Door klager en zijn dochter wel naar een andere advocaat te verwijzen heeft verweerder sub 1 volgens verweerders zijn verantwoordelijkheid genomen.
4.8 Met het laatste klachtonderdeel verwijt klager verweerster sub 2 dat zij in haar hoedanigheid van klachtenfunctionaris de klachten van klager heeft verworpen. Verweerders stellen zich op het standpunt dat verweerster sub 2 als klachtenfunctionaris niet verwijtbaar heeft gehandeld, maar de zaak juist serieus heeft aangepakt. Verweerster sub 2 heeft een uitvoerige schriftelijke reactie gegeven en ook nog een bespreking gehouden met klager en zijn dochter. Dat de klachten zijn verworpen, komt omdat de klachten niet terecht waren. Tijdens de bespreking met klager en zijn dochter werd al snel duidelijk dat klager absoluut niet wilde luisteren, zijn eigen waarheid had en excuses eiste en zelfs een ontslag op staande voet van mr. B. De opstelling van klager tijdens dit gesprek bevestigde volgens verweerster sub 2 eens te meer dat vanwege het ontbreken van vertrouwen bemiddeling geen zin had en verwijzing naar een ander diende te volgen.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel 1
5.1 Met het eerste klachtonderdeel verwijt klager verweerders dat zij de opdracht ten onrechte hebben neergelegd. Uitgangspunt in het tuchtrecht voor advocaten is dat het een advocaat in beginsel vrij staat om een zaak die hij in behandeling heeft genomen weer neer te leggen, wanneer hij van oordeel is dat de voor die behandeling noodzakelijke vertrouwensrelatie niet meer bestaat. Wederzijds vertrouwen is immers essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening en belangenbehartiging door de advocaat.
5.2 Gedragsregel 9 lid 2 bepaalt dat indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, de advocaat zich dient terug te trekken. Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (Gedragsregel 9 lid 3).
5.3 De Raad is van oordeel dat mr. B terecht tot de conclusie is gekomen dat het vereiste vertrouwen ontbrak en de behandeling van het dossier terecht heeft neergelegd. Klager stelt weliswaar dat er wel vertrouwen was in de handelswijze van mr. B, maar zijn gedragingen en de e-mailberichten waarin hij zijn ongenoegen uit over de handelswijze van mr. B wijzen op het tegendeel. Niet gebleken is dat mr. B daarbij in strijd met het bepaalde in Gedragsregel 9 lid 3 heeft gehandeld. Het eerste klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel 2
5.4 Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerders onvoldoende met klager hebben gecommuniceerd bij de behandeling van het dossier van zijn dochter. Verweerders hebben gewezen op het feit dat er in de paar maanden dat mr. B het dossier heeft behandeld diverse besprekingen hebben plaatsgevonden, een bijeenkomst met de schade-expert van de verzekeraar is geweest en er diverse mailwisseling hebben plaatsgevonden. Zij betwistten dan ook dat er niet voldoende met klager zou zijn gecommuniceerd.
5.5 Op een advocaat rust de plicht om zijn cliënt op de hoogte te houden van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig moet ter voorkoming van misverstanden, onzekerheid of geschillen, belangrijke informatie schriftelijk aan de cliënt worden bevestigd. De Raad is van oordeel dat verweerders zich aan deze plicht hebben gehouden.
5.6 Uit het dossier blijkt dat mr. B de schade-expert van de verzekeraar heeft gevraagd om een uitstel voor zijn reactie op het rapport van die expert, zonder dit aan klager te laten weten. Klager verkeerde daardoor in onwetendheid over de vraag of al dan niet met de namens zijn dochter gemaakte opmerkingen rekening zou worden gehouden en heeft er daarom voor gekozen om de schade-expert zelf maar te benaderen. Uiteraard was het beter geweest als mr. B klager had laten weten dat hij reeds een uitstel had verzocht, zodat daarover bij klager geen onduidelijkheid had kunnen bestaan. Het feit dat mr. B klager niet over het uitstelverzoek heeft geïnformeerd, is echter niet dusdanig ernstig dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is.
5.7 Voor het overige is de raad niet gebleken dat door mr. B of door verweerders onvoldoende met klager zou zijn gecommuniceerd. Voor zover de Raad heeft kunnen vaststellen op basis van de zich in het dossier bevindende stukken, zijn de vragen en mails van klager steeds door mr. B of verweerders beantwoord. Nu van onvoldoende communicatie geen sprake is, is ook het tweede klacht onderdeel ongegrond.
Ad klachtonderdeel 3
5.8 Het derde klachtonderdeel heeft betrekking op de financiële afhandeling van het dossier. Klager verwijt verweerders dat zij onzorgvuldig zouden zijn geweest in de financiële afhandeling. Klager voert verder nog aan dat verweerders hem onvoldoende hebben gewezen op de mogelijkheid om op basis van een toevoeging te procederen. Verweerders betwisten dat zij onzorgvuldig zouden hebben gehandeld. Verweerders erkennen dat er enige onduidelijkheid is geweest over een betaling die van het CJIB is ontvangen, maar verweerders geven aan dat mr. B deze onduidelijkheid heeft opgehelderd en uitleg heeft gegeven over de gedane betaling. Bovendien heeft klager deze onduidelijkheid deels aan zichzelf te wijten, doordat klager een brief van het Hof over de in het arrest toegewezen bedragen en het innen daarvan niet aan mr. B heeft verstrekt, waardoor deze daarvan niet op de hoogte was. Voor wat betreft de mogelijkheid om op basis van een toevoeging te procederen verwijzen verweerders naar de overeenkomst juridische dienstverlening, waarin duidelijk is aangegeven dat de dochter van klager wel voor een toevoeging in aanmerking kwam, maar dat partijen er nadrukkelijk voor gekozen hebben om de zaak op betalende basis te doen.
5.9 Een advocaat is op grond van de voor hem geldende gedragsregels gehouden tot zorgvuldigheid en nauwgezetheid in financiële aangelegenheden. Daaruit vloeit voort dat een advocaat verplicht is om zijn cliënt tijdig en met regelmaat op de hoogte te houden van zijn werkzaamheden in de zaak en de kosten die daarmee zijn gemoeid, zodat voor de cliënt steeds duidelijk is welke kosten ter zake rechtsbijstand worden gemaakt en de cliënt ook in staat wordt gesteld om deze te controleren en daarop zo nodig te reageren. Uit het dossier blijkt dat verweerders het verzoek van klager om toezending van de declaraties en werkstaten hebben ingewilligd en hem deze hebben toegezonden. Daarmee hebben verweerders aan hun verplichtingen voldaan. Dat zij dat niet binnen de door klager gewenste termijn hebben gedaan, maakt dat niet anders.
5.10 Dat door het kantoor van verweerders een van het CJIB ontvangen totaalbedrag volledig aan de dochter van klager is doorbetaald, terwijl een deel daarvan mogelijk klager toekwam, is wellicht onhandig, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Zulks geldt temeer nu klager zelf per e-mail heeft aangegeven dat hij dit reeds met zijn dochter had verrekend.
5.11 Voor wat betreft de toevoegingskwestie is de raad van oordeel dat klager daarbij geen belang heeft. Vast staat namelijk dat de verzekeraar van de dader die de dochter van klager letsel had toegebracht, aansprakelijkheid had erkend en de kosten van rechtsbijstand zou vergoeden. In die omstandigheden zou een toevoeging, als die al was aangevraagd en verleend, worden ingetrokken omdat de kosten van rechtsbijstand op een ander kunnen worden verhaald. Klager heeft derhalve geen belang bij dit gedeelte van zijn klacht.
5.12 Nu de verzekeraar de declaraties van verweerders, zonder daarover vragen te stellen, heeft voldaan, gaat de raad ervan uit dat de declaraties duidelijk en begrijpelijk zijn geweest. Van enige onzorgvuldigheid met betrekking tot de financiële afhandeling is de raad niet gebleken. Ook het derde klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Ad klachtonderdeel 4
5.13 Klager verwijt verweerder sub 1 dat hij in verband met het neerleggen van de opdracht niets heeft ondernomen om tot een oplossing te komen terwijl hij verantwoordelijk advocaat was. Verweerder sub 1 betwist dat hij verantwoordelijk advocaat was. Verweerder sub 1 stelt dat de zaak werd behandeld door zijn kantoorgenoot mr. B en niet meer door hem. Daarnaast stelt verweerder sub 1 dat hij wel heeft geprobeerd om klager door te verwijzen naar een andere advocaat en dat meer van hem niet kon worden verwacht.
5.14 De raad is van oordeel dat verweerder sub 1 wel degelijk als verantwoordelijk advocaat moet worden aangemerkt. Uit de overeenkomst juridische dienstverlening blijkt namelijk dat de zaak wordt aangenomen door mr. B als medewerker en door verweerder sub 1 als advocaat. Verweerder sub 1 heeft de klachtmail van klager, waarin klager zijn ongenoegen over het handelen van mr. B uit, doorgestuurd naar de interne klachtencoördinator, zijnde verweerster sub 2, zonder zelf met klager daarover in gesprek te gaan. De raad is van oordeel dat verweerder sub 1 door op deze wijze te handelen niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Verweerder sub 1 was als advocaat verantwoordelijk voor de behandeling van het dossier. Dit betekent dat van verweerder sub 1 had mogen verwachten dat hij, na ontvangst van de klachtmail van klager, contact met klager zou opnemen om de klachten te bespreken en om te kijken of er een oplossing kon worden gevonden om de ontstane impasse te doorbreken. Door dat niet te doen heeft verweerder sub 1 zijn verantwoordelijkheid niet genomen.
5.15 Nu verweerder sub 1 echter wel heeft geprobeerd om te bemiddelen bij het overdragen van het dossier aan een andere advocaat en verweerster sub 2 de klachten van klager in behandeling heeft genomen, is de raad tevens van oordeel dat het handelen van verweerder sub 1 weliswaar geen schoonheidsprijs verdient, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Ook het vierde klacht onderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel 5
5.16 Klager verwijt verweerster sub 2 tot slot dat zij in haar hoedanigheid van klachtenfunctionaris alle klachten heeft verworpen zonder een oplossing of een bemiddeling aan te bieden. Uit het dossier blijkt dat verweerster sub 2 de klachten van klager in behandeling heeft genomen. De klachten zijn uitgebreid per e-mail beantwoord. Daarna is er nog een gesprek geweest tussen verweerster sub 2, mr. B, klager en zijn dochter.
5.17 Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager zich nog beroepen op een door hem gemaakte transcriptie van een opname van het klachtgesprek. De raad stelt vast dat deze transcriptie zonder medeweten en zonder toestemming van verweerster sub 2 is gemaakt. Het door klager in het geding gebrachte gedeelte van deze transcriptie geeft een onvolledig beeld van het gesprek, nu verweerster onweersproken heeft gesteld dat het gesprek veel langer heeft geduurd en veel meer onderwerpen omvatte. Verweerster sub 2 heeft derhalve de juistheid en volledigheid van de transcriptie betwist. De raad zal op de transcriptie dan ook geen acht slaan.
5.18 Uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat de klachten van klager door verweerster sub 2 uitvoerig zijn behandeld. Uit niets is de raad gebleken dat deze behandeling onzorgvuldig of onvoldoende zou zijn. Verweerster sub 2 heeft de klachten van klager in behandeling genomen, heeft daarop uitgebreid gereageerd en heeft nog een gesprek met klager en zijn dochter gevoerd. De klachtenbehandeling is daarmee naar behoren geweest. Ook het vijfde klachtonderdeel is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond;
Aldus beslist door: mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken, W.H.N.C. van Beek, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2018.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 16 juli 2018
verzonden aan:
- klager
- verweerders
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
rechtsmiddel
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klager
- verweerders
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl