Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:252

Zaaknummer

16-184

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; optreden advocaat wederpartij; klacht deels niet-ontvankelijk, deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 30 maart 2016

in de zaak 16-184

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

klaagster

tegen

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 1 maart 2016 met kenmerk 51/15/056, door de raad ontvangen op 2 maart 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 3 juli 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.3    Verweerder is opgetreden voor de heer H. en na zijn overlijden op 8 juni 2013 voor zijn erfgenamen in procedures tegen de echtgenoot van klaagster. Bij vonnis van de rechtbank [naam rechtbank A] van 5 augustus 2009 en 18 november 2009 is voor recht verklaard dat de echtgenoot van klaagster jegens de cliënt van verweerder onrechtmatig heeft gehandeld. Klaagster en haar echtgenoot zijn veroordeeld tot vergoeding van schade aan de cliënt van verweerder. Deze vonnissen zijn bij onherroepelijk geworden arrest van 7 februari 2012 van het Gerechtshof [naam gerechtshof] bekrachtigd.

1.4    In een schadestaatprocedure heeft de rechtbank [naam rechtbank B] bij vonnis van 3 april 2012 klaagster en haar echtgenoot veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 30.000,00, vermeerderd met rente en kosten, ter zake van schadevergoeding aan de cliënt van verweerder.

1.5    Op 7 augustus 2013 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden en is een minnelijke regeling getroffen: klaagster en haar echtgenoot zouden aan de cliënten van verweerder € 25.000,00 betalen vóór 30 september 2013. Na betaling zou finale kwijting  worden verleend. Partijen zouden ieder de eigen proceskosten dragen. Op 13 augustus 2013 is het hoger beroep doorgehaald.

1.6    Omdat dat klaagster en haar echtgenoot niet betaalden, heeft verweerder, namens zijn cliënten de schikkingsovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en de deurwaarder opdracht gegeven het vonnis van 3 april 2013 te executeren.

1.7    De echtgenoot van klaagster heeft aangifte gedaan tegen de heer H. wegens meineed, maar wegens het overlijden van de heer H. is de vordering ex artikel 12 Strafvordering niet-ontvankelijk verklaard.

1.8    Voorts heeft de echtgenoot van klaagster aangifte gedaan tegen verweerder en de heer H. Daarnaast lopen er nog andere procedures en enkele andere klachten van klaagster en haar echtgenoot.

1.9    Op 26 juni 2015 hebben klaagster en haar echtgenoot de cliënten van verweerder gedagvaard waarbij herroeping van het arrest van het Gerechtshof [naam gerechtshof] van 7 februari 2012 op grond van artikel 382 Rechtsvordering is gevorderd.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder, wetende dat de advocaat van klaagster en haar echtgenoot in de procedure tegen H. een beroepsfout heeft gemaakt en dat er een procedure tegen deze advocaat loopt, op listige wijze van de beroepsfout heeft gebruikgemaakt waardoor H. destijds heeft kunnen ‘ontsnappen’. Gebleken is inmiddels dat de beweerdelijke onverkoopbaarheid van de woning [adres] is voorgekomen vanuit een erfdienstbaarheid.

b)    verweerder heeft getracht de raad van discipline te misleiden door ter zitting van de raad van discipline het kantoor van verweerder op onjuiste wijze te vertegenwoordigen. Nadien heeft verweerder een niet-rechtsgeldige machtiging naar de raad gezonden.

c)    in de procedure tussen klaagster en haar echtgenoot enerzijds en de cliënten van verweerder anderzijds, laatstgenoemden niet hebben aangetoond dat zij de erfenis van wijlen H. met terugwerkende kracht hebben aanvaard. Ook is niet duidelijk dat tussen de cliënten van verweerder en verweerder een overeenkomst van opdracht is gesloten.

d)    verweerder voor klaagster, als tegenpartij van de cliënten van verweerder, niet duidelijk heeft gemaakt wat de juridische structuur is van zijn kantoor. Alle bestuurders van de B.V.’s fungeren als curator zonder dat voor het publiek duidelijk is of hun zakelijke activiteiten zijn gemeld bij de Orde van Advocaten en bij de rechter-commissarissen.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht gemotiveerd verweerder, op welk verweer de voorzitter hierna, waar nodig, zal ingaan.

 

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klaagster heeft verzuimd haar klacht nader te onderbouwen. De klacht dat H. heeft kunnen “ontsnappen” doordat verweerder gebruik heeft gemaakt van een beroepsfout van de toenmalige advocaat van klaagster en haar echtgenoot, is onbegrijpelijk en mist feitelijke grondslag en is daarmee kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    De voorzitter is van oordeel dat van misleiding niet gebleken is. De vertegenwoordiging door verweerder van het kantoor waar hij werkzaam is, is door het kantoor bekrachtigd door middel van een machtiging die na de zitting aan de raad is gestuurd. De voorzitter is ambtshalve bekend dat de raad in zijn beslissing van 20 juli 2015 in de klachtzaak van klaagster en haar echtgenoot tegen het kantoor van verweerder heeft geoordeeld dat de volmacht rechtsgeldig was omdat de ondertekenaar van de volmacht, mr. M., via zijn besloten vennootschap, bevoegd was het kantoor te vertegenwoordigen bij het afgeven van de volmacht. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Ten aanzien van het verwijt dat de cliënten van verweerder niet hebben aangetoond dat zij de erfenis van wijlen H. met terugwerkende klacht hebben aanvaard, is eveneens kennelijk ongegrond. Wat er zij van de juistheid van deze stelling, verweerder kan hiervan geen verwijt worden gemaakt. Het betreft een civiele aangelegenheid die niet thuishoort in de tuchtrechtprocedure.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Klaagster heeft als tegenpartij van de cliënten van verweerder geen belang bij de concrete juridische structuur van het kantoor van verweerder. Evenmin bij de vraag of verweerder en zijn kantoorgenoten al dan niet terecht tot curator worden benoemd. Dit is een vraag van algemeen belang waarover de deken waakt. Nu klaagster geen eigen belang heeft is zij kennelijk niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen a, b en c met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren  en klachtonderdeel d kennelijk niet-ontvankelijk.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel d, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk de klachtonderdelen a, b en c, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 30 maart 2016.

 

griffier                                               voorzitter