Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-11-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:234
Zaaknummer
16-357/DH/RO
Inhoudsindicatie
Klaagster verwijt verweerder dat hij beloften niet is nagekomen en haar zaak veel te lang heeft laten liggen. Klaagster heeft aangegeven zich in mei 2013 tot verweerder te hebben gewend en nooit een opdrachtbevestiging te hebben ontvangen. Ondanks diverse toezeggingen van verweerder heeft klaagster nooit enige inhoudelijke brief ontvangen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt naar het oordeel van de Raad dat bij klaagster onduidelijkheid bestond over de stand van zaken in het dossier en de te nemen stappen. Verweerder meent dat dit wel duidelijk was en stelt dat hij met klaagster heeft besproken dat eerst een second opinion diende te worden gevraagd alvorens hij nadere stappen zou nemen. Klaagster zou hebben aangegeven daar niet aan te willen meewerken. Op basis van het dossier kan de raad niet vaststellen of en hoe verweerder bovenstaande met klaagster heeft besproken. Schriftelijke vastlegging van deze afspraken ontbreekt. De ontstane onduidelijkheid hierover dient gelet op de aard van de gestelde afspraken voor rekening van verweerder te komen. Klacht gegrond. Berisping. Betaling griffierecht en veroordeling in proceskosten van klaagster en de NOvA.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 7 november 2016
in de zaak 16-357/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 16 juni 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 6 april 2016 met kenmerk R 2016/30 edl, door de raad ontvangen op 7 april 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 september 2016 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld van haar gemachtigde [gemachtigde] en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde].
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster heeft zich in mei 2013 tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan inzake een mogelijke aansprakelijkstelling van haar arts.
2.2 Begin 2015 heeft klaagster zich tot mr. Z. gewend met het verzoek haar in die kwestie verder bij te staan. Mr. Z. heeft in dat kader op 27 februari 2015 contact gezocht met verweerder. Na enkele herinneringen heeft verweerder mr. Z. op 15 april 2015 bericht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij beloften niet is nagekomen en haar zaak veel te lang heeft laten liggen.
3.2 Ter onderbouwing van haar klacht heeft klaagster aangegeven zich in mei 2013 tot verweerder te hebben gewend en nooit een opdrachtbevestiging te hebben ontvangen. Ondanks diverse toezeggingen van verweerder heeft klaagster nooit enige inhoudelijke brief ontvangen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht van klaagster betreft de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder. Verweerder betwist klaagster niet goed te hebben bijgestaan.
5.2 Voorop gesteld wordt dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
5.3 De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is echter niet onbeperkt maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. In dat kader geldt dat een advocaat op basis van gedragsregel 8 zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke feiten, informatie of afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk vast te leggen.
5.4 Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting volgt naar het oordeel van de Raad dat bij klaagster onduidelijkheid bestond over de stand van zaken in het dossier en de te nemen stappen. Verweerder meent dat dit wel duidelijk was en stelt dat hij met klaagster heeft besproken dat eerst een second opinion diende te worden gevraagd alvorens hij nadere stappen zou nemen. Klaagster zou hebben aangegeven daar niet aan te willen meewerken.
5.5 Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken kan de raad niet vaststellen of en hoe verweerder bovenstaande met klaagster heeft besproken. Schriftelijke vastlegging van deze afspraken ontbreekt. De ontstane onduidelijkheid hierover dient gelet op de aard van de gestelde afspraken voor rekening van verweerder te komen. Er moet dan ook vanuit gegaan worden dat verweerder in zijn dienstverlening is tekortgeschoten.
5.6 De raad acht gezien het voorgaande de klacht gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Alles overziend acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,- aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2016.
Deze beslissing is op 7 november 2016 verzonden.