Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-07-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:93

Zaaknummer

18-106/DB/OB

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerster dat zij niet heeft gehandeld c.q. opgetreden, waar zij dat wel had moeten doen en vindt dat verweerster ondeskundig heeft gehandeld door de civiele weg in te slaan in plaats van klager naar een strafrechtadvocaat te verwijzen. Verweerster heeft als advocaat van klager een grote mate van vrijheid om de belangen van klager te behandelen op de wijze die haar goed dunkt. Verweerster is binnen die vrijheid gebleven en heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachten ongegrond.

Uitspraak

 

 

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 16 juli 2018

in de zaak 18 – 106 / DB / LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

 

tegen:

 

 

verweerster

 

 

 

1          Verloop van de procedure

 

1.1      Bij brief van 11 april 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost - Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.

 

1.2      Bij brief aan de raad van 9 februari 2018, met kenmerk 48|17|052K , door de raad ontvangen op 12 februari 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost - Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 juni 2018 in aanwezigheid van klager en verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.4      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor bedoelde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen, alsmede van de nagekomen brief van de heer X van 24 mei 2018, met de daarbij behorende bijlagen.

 

 

 

2          FEITEN

 

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

 

2.1      Verweerster heeft klager in de periode 2012 – 2014 bijgestaan in een erfrechtelijk geschil over de afwikkeling van de nalatenschap van de op 17 februari 2011 overleden vader van klager.

 

2.2      Op 28 augustus 2012 heeft verweerster klager bijgestaan tijdens een zitting bij de rechtbank. Op 8 april 2014 vond wederom een zitting plaats, waarbij verweerster klager heeft bijgestaan. Op 30 januari 2015 heeft klager zich met diverse klachten tot verweerster gewend. Deze klachten zijn per brief van 27 februari 2015 beantwoord. Op 6 juni 2016 wendt klager zich nogmaals met diverse klachten tot verweerster. Op 10 juni 2016 vindt een bespreking plaats tussen de interne klachtencoördinator van het kantoor van verweerster en klager. De interne klachtencoördinator stuurt bij brief van 21 juni 2016 zijn conclusie over de klachten van klager aan klager. Klager is het daar niet mee eens en laat verweerster op 2 juli 2016 per e-mail weten de klacht aanhangig te willen maken bij de geschillencommissie voor de advocatuur, hierna: de geschillencommissie. 

 

2.3      Op 11 juli 2016 wordt de klacht door klager ingediend bij de geschillencommissie. Omdat klager het vereiste depot niet kan voldoen, wordt de klacht echter niet in behandeling genomen. Verweerster vraagt de geschillencommissie vervolgens op 26 juli 2016 om een arbitraal vonnis te wijzen en klager te veroordelen om haar declaraties te voldoen. Op 29 augustus 2016 wordt door het kantoor van verweerster, na overleg met de deken te hebben gevoerd, conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van klager.

 

2.4      Klager dient op 9 september 2016 zijn klachten over verweerster wederom in bij de geschillencommissie, ditmaal als zijn verweer tegen de vordering van verweerster. Op 12 januari 2016 vindt de mondelinge behandeling plaats. Klager is daarbij niet aanwezig maar dient nog wel een schriftelijke reactie in. Op 31 januari 2017 wijst de geschillencommissie de vordering van verweerster toe en verklaart de klachten van klager ongegrond.

 

2.5      Klager wendt zich vervolgens per brief van 11 april 2017 met de onderhavige klacht tot de deken.

 

 

3          KLACHT

 

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    Verweerster niet heeft gehandeld c.q. opgetreden, waar zij dat wel had moeten doen;

2.    Verweerster ondeskundig heeft gehandeld.

 

3.2     Ter toelichting op zijn klachten geeft klager onder andere aan dat verweerster, ondanks verzoek van klager daartoe, geen beslag heeft gelegd op het pand, de sigarenzaak en inboedel daarvan, waardoor het mogelijk werd dat spullen uit het pand weggesluisd werden. Daarnaast heeft verweerster geen actie ondernomen naar aanleiding van het onrechtmatig gebruik van de bankrekening van de vader van klager door zijn broer en zou verweerster nalatig zijn geweest bij het opvragen van accijnsgegevens. Verweerster zou hebben nagelaten aan de wederpartij te vragen wie de tekening op de sigarenkistjes heeft gemaakt, als gevolg waarvan klager de door hem gemaakte tekening heeft moeten afstaan.

 

3.3     Tijdens de zitting op 28 augustus 2012 zou verweerster nalatig zijn geweest omdat zij heeft verzuimd op te treden tegen de door de wederpartij van klager gepleegde meineed. Verder zou verweerster klager onjuist hebben geadviseerd over de waarde van de woning van de vader van klager en heeft verweerster ten onrechte aangegeven dat het doen van aangifte van financiële fraude tegen de broer van klager geen zin zou hebben. Ook zou verweerster pas kort voor de zitting van 8 april 2014 het verweerschrift aan klager hebben getoond, waardoor hij niet wist wat hem op de zitting te wachten stond. Verweerster heeft klager daarnaast niet adequaat geadviseerd omtrent het fysieke geweld dat hem is aangedaan.

 

3.4     Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager nog benadrukt dat verweerster hem in feite onjuist heeft geadviseerd doordat hij een strafrechtelijke ingang had moeten kiezen voor het geschil met zijn broer en niet een civielrechtelijke. Verweerster heeft steeds alleen maar voor de civielrechtelijke weg gekozen en dat was in dit geval een onjuist advies.

 

 

4.         VERWEER

 

4.1     Verweerster benadrukt dat de klachten van klager in deze procedure gelijk zijn aan de door hem eerder ingediende klachten. Die klachten zijn al behandeld bij de interne klachtenfunctionaris van kantoor en bij de geschillencommissie voor de advocatuur. Verweerster is daarom van mening dat klager niet ontvankelijk is. De geschillencommissie heeft immers over deze klachten al een beslissing genomen.

 

4.2     Verweerster ontkent dat zij onzorgvuldig of ondeskundig zou hebben gehandeld. Voor wat betreft de door klager genoemde voorbeelden van het nalatig of ondeskundig handelen van verweerster, merkt verweerster het volgende op. De vader van klager is in februari 2011 overleden. Klager heeft de kwestie medio 2012 bij verweerster aangebracht. In de tussenliggende periode heeft de broer van klager de onderneming van vader overgenomen. De door klager genoemde spullen bevonden zich op dat moment al elders, zodat het leggen van beslag op de voorraden en de inboedel geen nut meer had. Of, en zo ja, op welk moment de onderneming van vader op naam van de broer van klager is gezet, is verweerster niet bekend. De door klager overgelegde brief van de belastingdienst vermeld dat ook niet. In overleg met klager en met het oog op de kosten, heeft klager deze kwestie zelf ter hand genomen. Verweerster zou hierin niets voor klager doen.

 

4.3     Op verzoek van klager heeft verweerster de sigarenfabrikant die de tekening van klager gebruikt tweemaal aangeschreven en verzocht het gebruik van de tekeningen te staken. Daaraan werd geen gehoor gegeven. Klager heeft verweerster geen opdracht gegeven voor vervolgstappen, die verweerster dan ook niet genomen heeft. Tijdens de zitting op 28 augustus 2012 is meerdere malen door verweerster aangegeven dat de broer van klager de privacy van klager schond door zich in zijn privévertrekken op te houden. Ter zitting zijn daarover afspraken gemaakt, waarmee klager heeft ingestemd. Tijdens de zitting van 8 april 2014 is door de rechter ingegrepen toen de wederpartij zijn visie gaf op de mentale gesteldheid van klager. Dit gebeurde tijdig, zodat er voor verweerster geen aanleiding was om eerder of nogmaals in te grijpen.

 

4.4     Voor wat betreft de WOZ waarde van de woning van de vader geldt dat partijen tijdens de zitting van 28 augustus 2012 daarover afspraken hadden gemaakt, maar zij die beide anders interpreteerde. De rechter heeft daarop geoordeeld dat een nieuwe taxatie zou moeten plaatsvinden.

 

4.5     Klager heeft op 18 oktober 2013 de conclusie van antwoord in concept van verweerster ontvangen. Op 25 oktober 2013 heeft verweerster hem de definitieve versie doen toekomen. Op 21 maart 2014 heeft klager de producties ontvangen die nog voor de zitting van 8 april 2014 zijn ingediend. Het is verweerster dan ook niet bekend wat klager bedoeld met zijn klacht dat het verweerschrift te laat zou zijn ingediend. Klager beschikte ruim voor de zitting over de nodige stukken en wist dus wat er namens hem naar voren zou worden gebracht.

 

4.6     Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerster nog aangegeven dat zij geen strafrechtadvocaat is. Klager heeft met een kantoorgenoot van verweerster contact gehad over de strafrechtelijke kant van zijn geschil. Verweerster kon daarin niets voor klager betekenen.

 

 

5.         BEOORDELING

 

5.1     Het meest verstrekkende verweer van verweerster houdt in dat klager niet ontvankelijk zou zijn in zijn klachten omdat de klachten eerder al behandeld zijn bij de interne klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerster en bij de geschillencommissie. Verweerster geeft aan dat dit in feite al de vierde keer is dat klager de gelegenheid krijgt om zijn klachten naar voren te brengen. Aangezien er aan de inhoud niet is veranderd, is verweerster van mening dat het oordeel van de geschillencommissie, die dezelfde norm toepast als de raad, bindend is, waardoor klager hier niet in zijn klachten kan worden ontvangen.

 

5.2     De Raad is van oordeel dat dit verweer van verweerster niet kan slagen. Het enkele feit dat de klachten van klager al bij de interne klachtencoördinator en bij de geschillencommissie zijn behandeld, maakt niet dat klager in deze niet ontvankelijk is. Indien partijen hun geschil aan de geschillencommissie voorleggen en daarbij niet tevens op grond van artikel 46d lid 2 Advocatenwet een minnelijke schikking treffen, behoudt een klager het recht om zijn klacht voor te leggen aan de raad van discipline.

 

5.3     De raad zal de klachten van klager dan ook in behandeling nemen. De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerster trad op als de advocaat van klager. Voorop staat dat verweerster in haar hoedanigheid van advocaat een ruime mate van vrijheid heeft als het gaat om de aanpak of strategie in een zaak. De advocaat bepaalt op welke wijze de belangen van de cliënt het beste kunnen worden gediend en draagt daarvoor de volledige verantwoordelijkheid. De raad zal de klachten van klager met inachtneming van dit criterium beoordelen.

 

5.4     Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat het zin had om nog beslag te leggen, aangezien de vader van klager in februari 2011 is overleden en klager  zich eerst medio 2012 tot verweerster heeft gewend. Op dat moment bevonden de spullen waarop klager beslag had willen leggen zich al niet meer in het pand van de winkel van vader, zodat verweerster geen grond zag voor beslaglegging. Gelet op de hiervoor genoemde vrijheid die een advocaat heeft bij het bepalen van de wijze waarop de belangen van de cliënt het beste kunnen worden gediend, stond het verweerster vrij om, ondanks verzoek daartoe van klager, geen beslag te leggen.

 

5.5     Dat verweerster geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van het gebruik van de bankrekening van de vader door de broer van klager, is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerster heeft aangegeven dat klager deze kwestie, gelet op de kosten van de betrokkenheid van verweerster, zelf zou oppakken, hetgeen door klager niet wordt betwist.

 

5.6     Voor wat betreft de tekeningen van de sigarenkistjes heeft verweerster desgevraagd aangegeven dat zij de fabrikant die de tekeningen gebruikte tweemaal heeft aangeschreven en heeft gesommeerd om het gebruik te staken, maar dat zij, toen dit geen soelaas bood, van klager geen opdracht heeft gekregen om vervolgstappen te nemen. Dat de rechter in de procedure tussen klager en zijn broer uiteindelijk heeft geoordeeld dat de tekeningen aan de broer van klager werden toegewezen, maakt niet dat het handelen van verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar is.       

 

5.7     Klager verwijt verweerster dat zij op de zittingen van 28 oktober 2012 en 8 april 2014 nalatig zou zijn geweest omdat zij niet heeft ingegrepen. Verweerster heeft aangegeven dat zij op de zitting van 28 oktober 2012 wel degelijk het schenden van de privacy van klager ter sprake heeft gebracht. Daarover zijn op die zitting toen afspraken gemaakt. Op de zitting van 8 april 2014 heeft, volgens verweerster, de rechter ingegrepen, zodat het niet nodig was dat verweerster ook nog zou ingrijpen. De raad benadrukt nogmaals dat verweerster als advocaat een grote mate van vrijheid toekomt omtrent de wijze waarop de belangen van klager moeten worden behartigd. De Raad is van oordeel dat verweerster de grenzen van deze vrijheid niet heeft overschreden en ziet geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van klachtwaardig handelen.

 

5.8     Voor wat betreft de discussie over de WOZ waarde van de woning, heeft verweerster onbetwist gesteld dat tussen partijen afspraken zijn gemaakt over de waardebepaling van de woning van vader, maar dat partijen deze ieder anders hebben geïnterpreteerd. De rechter heeft vervolgens een beslissing moeten nemen en heeft bepaald dat er een nieuwe taxatie moest plaatsvinden. Dat de rechter het niet eens was met het standpunt dat verweerster namens klager heeft ingenomen, betekent niet dat klaagster onzorgvuldig of onjuist zou hebben gehandeld.

 

5.9     Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager aangegeven dat hij verweerster vooral verwijt dat zij hem niet heeft aangeraden een strafrechtelijke procedure te volgen. Verweerster heeft voor de civielrechtelijke weg gekozen en dat is volgens klager niet juist geweest. Uit het dossier en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt duidelijk dat klager zich tot verweerster heeft gewend met het verzoek hem bij te staan in een geschil over de verdeling van de nalatenschap van de overleden vader van klager. Dat verweerster de civielrechtelijke weg is ingeslagen, is daarmee niet onjuist of ondeskundig. Dat de zaak uiteindelijk wellicht ook een strafrechtelijke component bleek te hebben, maakt dat niet anders. Volgens de raad was niet van aanvang duidelijk dat de zaak naar een strafrechtadvocaat zou moeten.

 

5.10   Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat de klachten van klager ongegrond zijn.

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

-             verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond;

 

 

Aldus beslist door: mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken, W.H.N.C. van Beek, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2018.

 

 

Griffier                                                                 Voorzitter

 

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

verzending

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 juli 2018

 

 

 

verzonden aan:

 

-  klager

-  verweerster

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost - Brabant

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-  klager

-  verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost - Brabant

- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten

 

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

 

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl