Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-11-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:230
Zaaknummer
15-500/DH/RO
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 28 november 2016
in de zaak 15-500/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 3 december 2015 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 15 maart 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: ‘de deken’) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 23 oktober 2015 met kenmerk R 2015/97 cij, door de raad ontvangen op 28 oktober 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 3 december 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 4 december 2015 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief van 6 december 2015, door de raad ontvangen op 11 december 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 24 oktober 2016. Klaagster en verweerder zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 6 december 2015.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft namens zijn cliënten bij verzoekschrift van respectievelijk 24 april 2012 en 13 augustus 2012 het faillissement van klaagster aangevraagd. Deze verzoeken zijn door de rechtbank Rotterdam afgewezen bij beschikking van 15 mei 2012 respectievelijk 31 augustus 2012.
2.2 Verweerder heeft namens zijn cliënten hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 31 augustus 2012. Bij beschikking van 23 oktober 2012 heeft het gerechtshof Den Haag de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 augustus 2012 bekrachtigd.
2.3 Bij brief van 15 maart 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:
a) drie keer het faillissement heeft aangevraagd van klaagster. Deze aanvragen zijn drie keer afgewezen;
b) wist dat de vordering werd betwist. Verweerder wist dat er een proces liep over huurbetalingen;
c) handelde namens een cliënt die niet op de hoogte was van wat zijn moeder deed;
d) wist dat er geen aanmaningen waren verstuurd;
e) wist dat klaagster niet opgehouden was te betalen;
f) wist dat er geen steunvorderingen waren;
g) wist dat het ging om een conflict dat elders bij de rechtbank aanhangig was;
h) wist dat deze familie geen enkele vordering betaalde, dat het oplichters zijn;
i) vanwege zijn handelwijze bij klaagster € 15.000,-- aan advocaatkosten heeft doen ontstaan. Verweerder heeft klaagster onnodig op kosten gejaagd;
j) heel goed wist wat het met mensen emotioneel doet als een faillissement wordt aangevraagd;
k) de verantwoordelijkheid ten onrechte op zijn cliënten heeft afgeschoven, zeker met de kennis die hij toen had of had moeten hebben. Iedere advocaat hoort een eigen afweging te maken.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht ten onrechte deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond heeft bevonden. Volgens klaagster is er voldoende bewijs voor de gestelde verwijten.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden.
4.2 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2016.
Deze beslissing is in afschrift op 28 november 2016 verzonden.