Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-11-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:264

Zaaknummer

16-366

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft nagelaten de zorg aan klaagsters zaak te besteden die haar als behoorlijk advocaat betaamde. Zo heeft zij in haar verzoekschrift tot wijziging van de voorlopige voorzieningen volstaan met het verwijzen naar het eerder ingediende verzoek voorlopige voorzieningen en naar het in de echtscheidingsprocedure ingediende verweerschrift terwijl zij van klaagster een groot aantal nieuwe bewijzen had ontvangen. Daarnaast informeerde zij klaagster niet over welke producties die zij indiende in de echtscheidingsprocedure ondanks een verzoek daartoe van klaagster. Verweerster heeft onvoldoende aangetoond dat zij hierover met klaagster duidelijk heeft gecommuniceerd. Ook zond verweerster pas vlak voor de uiterste datum stukken ter beoordeling aan klaagster zodat zij onvoldoende gelegenheid had die goed te bestuderen. Klaagsters verwijt dat verweerster onvoldoende kennis had van het dossier is bij gebreke van een onderbouwde, gespecificeerde opsomming van dat gebrek aan kennis, ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 28 november 2016

in de zaak 16-366

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 1 september 2015 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 11 april 2016 met kenmerk 15-0287, door de raad ontvangen op 12 april 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 september 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de, tijdig voor de zitting door verweerster ingediende, producties.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft zich omstreeks 24 november 2014 in het kader van haar echtscheidingsprocedure tot verweerster gewend met het verzoek de behartiging van haar belangen in die procedure over te nemen van mr. van G. In de procedure was een beschikking houdende voorlopige voorziening gegeven waarin een vordering tot vaststelling van een partneralimentatie van € 10.000 per maand was afgewezen. Op 26 en 27 november 2014 heeft klaagster een grote hoeveelheid documenten aan klaagster doen toekomen ter onderbouwing van de door verweerster in te dienen processtukken.

2.2    Verweerster heeft op 23 januari 2015 namens klaagster een verzoek tot wijziging van de voorlopige alimentatie ingediend. Dat verzoek is behandeld op een zitting van de rechtbank op 9 maart 2015. Bij beschikking van 11 maart 2015 is klaagsters verzoek om vaststelling van partneralimentatie afgewezen. In die beschikking overweegt de rechtbank: “de rechtbank zal het verzoek van de vrouw echter afwijzen op grond van het navolgende. De vrouw heeft ter onderbouwing van (de hoogte van) haar behoefte in deze zaak slechts gewezen op hetgeen zij heeft gesteld in het verzoekschrift dat heeft geleid tot de vorige beschikking, de in die procedure overgelegde behoeftestaat en haar verweerschrift, tevens inhoudende zelfstandige verzoeken, in de echtscheidingsprocedure die bij deze rechtbank aanhangig is.”

2.3    Bij e-mailbericht van 2 december 2014 heeft verweerster een verweerschrift in de echtscheidingsprocedure in concept aan klaagster toegezonden. Verweerster heeft op 4 december 2014 het verweerschrift ingediend bij de rechtbank. Begin februari 2015 heeft de wederpartij in deze procedure een groot aantal producties aan de rechtbank toegezonden.

2.4    Bij e-mailbericht van 17 april 2015 heeft verweerster aan klaagster een lijst met producties gezonden die zij aan de rechtbank  wilde overleggen ten behoeve van de behandeling van het echtscheidingsverzoek op 1 mei 2015. Deze producties zijn op 20 april 2015 ingediend. Bij beschikking van 10 juni 2015 is de echtscheiding uitgesproken en is een partneralimentatie vastgesteld. De afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is door de rechtbank afgesplitst. Daarvoor is een aparte mondelinge behandeling bepaald.

2.5    Een e-mailbericht van 24 november 2014 houdt in dat klaagster en verweerster zijn overeengekomen dat het door verweerster in rekening te brengen honorarium voor de voorlopige voorzieningen procedure € 1500 (excl. BTW en griffierecht) zou bedragen. Voor de echtscheidingsprocedure (inclusief boedelscheiding) was het afgesproken honorarium € 2500 (excl. BTW en griffierecht).

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij in de procedure tot wijziging van de voorlopige voorzieningen en in de echtscheidingsprocedure onvoldoende bewijsstukken heeft overgelegd terwijl die wel in haar bezit waren. In de procedure tot wijziging van de voorlopige voorzieningen heeft verweerster bijvoorbeeld volstaan met een verwijzing naar een eerder ingediend verzoek voorlopige voorzieningen en naar het in de echtscheidingsprocedure ingediende verweerschrift;

b)    zij klaagster ondanks toezeggingen daartoe, niet tegemoet is gekomen in haar wensen betreffende het overleggen van stukken. Ondanks het uitdrukkelijke verzoek van klaagster heeft verweerster bijvoorbeeld de behoeftestaat die in de procedure tot wijziging van de voorlopige voorzieningen is ingediend, niet onderbouwd aan de hand van stukken; ook is een “draagkrachtberekening man” ingetrokken zonder klaagster daarvan in kennis te stellen.

c)    zij klaagster geen gelegenheid heeft gegeven tijdig toestemming te geven voor het indienen van processtukken of om opmerkingen over deze stukken te maken. Dat geldt in ieder geval voor het verweerschrift in de echtscheidingsprocedure maar ook voor de lijst met aanvullende stukken ten behoeve van de zitting in die zaak van 1 mei 2015;

d)    zij stukken wanordelijk aanleverde. Klaagster verwijst in dit verband naar de door de wederpartij ingediende stukken in de echtscheidingsprocedure;

e)    zij klaagster geen toestemming heeft gevraagd om toezeggingen aan de wederpartij te doen. Klaagster doelt hierbij op het wijzigen van de peildatum en het instemmen met de draagkrachtberekening van de wederpartij;

f)    zij onvoldoende kennis had van het dossier. Tijdens de zitting op 1 mei 2015 geeft verweerster aan bepaalde stukken niet te kennen, terwijl die wel door klaagster zijn aangeleverd;

g)    zij de gemaakte financiële afspraken eenzijdig gewijzigd heeft door voor de boedelscheiding een aparte vergoeding te vragen. In een e-mailbericht van 14 juni 2015 heeft verweerster aangegeven, dat zij haar werkzaamheden ter zake de boedelscheiding zal voortzetten op voorwaarde dat klaagster akkoord gaat met een bedrag van € 1500 aan honorarium.

4    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

5    BEOORDELING

5.1     

Ad klachtonderdeel a)

Uit de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 10 juni 2015 maakt de raad op dat verweerster op 4 december 2014 een verweerschrift heeft ingediend met 50 producties.

Verweerster heeft  in haar verzoekschrift van 23 januari 2015 tot wijziging van de voorlopige voorzieningen in verband met de vaststelling van de alimentatie voor klaagster, volstaan met het verwijzen naar het eerder ingediende verzoek voorlopige voorzieningen en naar het in de echtscheidingsprocedure ingediende verweerschrift. De raad acht dit onbegrijpelijk: verweerster beschikte immers over een grote hoeveelheid aan (nieuwe) bewijsstukken én moest weten dat het ging om een afzonderlijke procedure.

Dit blijkt ook met zoveel woorden uit de beschikking van de rechtbank van 11 maart 2015. Daarnaast heeft verweerster ondanks uitdrukkelijk verzoek van klaagster nagelaten aan klaagster aan te geven welke producties zij uiteindelijk op 20 april 2015 bij de rechtbank ten behoeve van de echtscheidingsprocedure heeft ingediend. Daarmee heeft verweerster nagelaten de zorg aan klaagsters zaak te besteden die haar als behoorlijk advocaat betaamde.

Naar het oordeel van de raad is dit onderdeel van de klacht gegrond.

5.2   

Ad klachtonderdeel b)

Verweerster was vrij om te bepalen welke producties zij voor de onderbouwing van haar standpunt wenst over te leggen. Wel dient zij met klaagster te communiceren over de redenen waarom zij bepaalde – door klaagster gewenste - stukken wel en waarom zij bepaalde stukken niet in het geding wenst te brengen. Dit geldt ook voor als productie 2 aan de rechtbank op 20 april 2015 overgelegd stuk met als titel “Partneralimentatie en draagkrachtberekening”, dat later door verweerster is ingetrokken. Bij een onoverbrugbaar verschil van inzicht ter zake had zij klaagster er mogelijk op moeten wijzen dat dit voor haar, verweerster, reden zou kunnen zijn zich terug te trekken. Zover is het echter niet gekomen, want dit is klaagster, naar zij stelt, niet (tijdig) meegedeeld. Verweerster stelt dat er zeer frequent communicatie is geweest, besprekingen op kantoor en telefoongesprekken.

(Van de inhoud) daarvan blijkt naar het oordeel van de raad onvoldoende.

Dit klachtonderdeel is in zoverre gegrond.

5.3   

Ad klachtonderdeel c)

Uit de stukken blijkt dat klaagster diverse malen pas kort voor de uiterste datum voor indiening stukken in concept heeft ontvangen zodat er redelijkerwijs voor haar onvoldoende tijd was om na te gaan of zij akkoord was met de inhoud van dat stuk en of de juist bijbehorende producties waren toegevoegd. Verweerster heeft niet dan wel onvoldoende aangetoond dat zij op een tijdig moment met klaagster overleg heeft gehad over deze stukken. Voorts heeft klaagster regelmatig niet of niet duidelijk gereageerd op e-mailberichten van klaagster. Daardoor heeft verweerster onvoldoende zorg betracht en dusdoende niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.4   

Ad klachtonderdeel d)

Verweerster kan naar het oordeel van de raad niet worden aangesproken op het feit dat door de wederpartij een wanordelijke hoeveelheid producties is aangeleverd aan de rechtbank.

Dit onderdeel van de klacht levert daarom geen tuchtrechtelijk verwijt aan verweerster op.

5.5   

Ad klachtonderdeel e)

Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat verweerster toezeggingen heeft gedaan aan de wederpartij zonder toestemming van klaagster. Uit het proces-verbaal van de zitting van 1 mei 2015 blijkt dat verweerster ter zitting gemotiveerd verweer op het punt van de peildatum heeft geleverd. Ook over de draagkracht van de man heeft verweerster een aantal verweren gevoerd.

Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond.

5.6   

Ad klachtonderdeel f)

In het licht van de betwisting van verweerster is dit onderdeel van de klacht van klaagster, namelijk dat verweerster onvoldoende kennis had van het dossier, bij gebreke van een onderbouwde, gespecificeerde opsomming van dat gebrek aan kennis, naar het oordeel van de raad ongegrond.

5.7   

Ad klachtonderdeel g)

Verweerster stelt dat de verdeling alleen onder de prijsafspraak voor de echtscheiding valt als die verdeling ook deel uit maakt van die procedure, niet als een afzonderlijke procedure over de verdeling volgt. Verweerster heeft echter erkend dat zij de afspraken over haar honorarium voor haar eventuele werkzaamheden in verband met de boedelscheiding onvoldoende nauwkeurig heeft vast gelegd. Zij stelt dat zij daarom met klaagster in gesprek wilde gaan over een passende oplossing.

Nu klaagster nog voordat deze werkzaamheden een aanvang hadden genomen een andere advocaat hiervoor heeft ingeschakeld, heeft zij geen rechtstreeks belang meer bij dit onderdeel van de klacht. De raad kan niet vaststellen dat hier tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld.

Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad acht de maatregel van een enkele waarschuwing passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a, b en c gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen d, e, f en g ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

   

Aldus gewezen door mr. mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. A.M.T. Weersink, F.L.M. Broeders, C.W.J. Okkerse en K.J. Verrips, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2016.

Griffier    Voorzitter