Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:272

Zaaknummer

16-455

Inhoudsindicatie

Voorzitter oordeelt klacht over wijze van optreden van advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Geen sprake van een belangenconflict.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 7 juli 2016

in de zaak 16-455

naar aanleiding van de klacht van:

klager,

klaagster,

tezamen ook te noemen: klagers

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 12 mei 2016 met kenmerk 15-0313/FH/sd, door de raad ontvangen op 13 mei 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder behartigt in verschillende zaken de belangen van de moeder van klager, de schoonmoeder van klaagster. In de zaak met dossiernummer 20040348 (hierna: zaak 1) treedt verweerder sinds 2004 namens zijn cliënte op in een zaak tegen een zorginstelling. In de zaak met dossiernummer 21505019 (hierna: zaak 2) treedt verweerder sinds medio 2015 namens zijn cliënte op jegens klagers. Onderwerp van geschil is onder meer of klagers geld verschuldigd zijn aan de cliënte van verweerder en of klagers intensieve zorg aan de cliënte van verweerder hebben verleend.

1.2    In het kader van de behandeling van zaak 1 heeft verweerder op verzoek van zijn cliënte vanaf februari 2014 enkele malen tot circa mei 2015 overleg gehad met klaagster. De cliënte van verweerder woonde in die periode wegens medische omstandigheden tijdelijk bij klagers.

1.3    Omstreeks juni 2015 is de cliënte van verweerder naar een voor klagers onbekend adres vertrokken. Op 10 juni 2015 heeft verweerder een bericht ingesproken op de bedrijfsvoicemail van klager en bij brief van 15 juni 2015 namens zijn cliënte rechtsmaatregelen jegens klagers aangekondigd.

1.4    Klagers en verweerder hebben daarna telefonisch en schriftelijk met elkaar gecommuniceerd, onder meer over (het welzijn van) de cliënte van verweerder en over de gang van zaken.

1.5    Bij brief van 5 oktober 2015 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

als advocaat van hun wederpartij, op een zeer aanvallende wijze, een procedure tegen hen te voeren, terwijl verweerder in een eerdere zaak voor klagers heeft opgetreden en daardoor veel weet van de persoonlijke situatie van klagers. Daardoor is sprake van een belangenconflict en dient verweerder zich te onttrekken.

3    VERWEER

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

3.1    Verweerder betwist op enig moment voor klagers of voor één van hen te hebben opgetreden. In beide zaken treedt hij alleen op voor de (schoon)moeder van klagers. Het sporadische contact met klaagster in het kader van zaak 1 was er enkel om cliënte, die herstellende was van een operatie en toen bij klagers verbleef, te informeren over de voortgang van de zaak. Verweerder betwist dat hem toen iets bekend is geworden over de persoonlijke situatie van het gezin van klagers of over de intensieve zorg die zij cliënte zouden hebben verleend.

3.2    In het kader van zaak 2 heeft verweerder de voicemail van klager ingesproken terwijl zijn cliënte bij hem op kantoor was. Gebleken was dat klagers kort daarvoor grote sommen geld, zonder toestemming van cliënte, naar hun eigen bankrekening hadden overgemaakt. Door verweerder is toen aangegeven dat dat geld moest worden terugbetaald. Op de twee inhoudelijke brieven met enkele herinneringen, is door klagers inhoudelijk niet gereageerd. Verweerder betwist dat hij in zaak 2 op zeer aanvallende wijze te werk zou zijn gegaan richting klagers. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake. 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter overweegt dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot (vgl. Gedragsregel 7 ). De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts de cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. Dit laatste vloeit reeds voort uit de op een advocaat rustende verplichting tot geheimhouding. Deze uitgangspunten leiden slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in Gedragsregel 7 lid 5 óf indien beide partijen overeenkomstig Gedragsregel 7 lid 6 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot, moet worden beoordeeld aan de hand van concrete omstandigheden van dat geval.

4.2    De voorzitter heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder of een kantoorgenoot eerder in opdracht van klagers heeft opgetreden. Integendeel, uit de dossieromschrijvingen van verweerder lijkt te kunnen worden afgeleid dat verweerder steeds alleen voor de (schoon)moeder van klagers (zijn cliënte) is opgetreden. Uit de enkele omstandigheid dat verweerder over de zaak van zijn cliënte tegen de zorginstelling (zaak 1) enige keren contact met klaagster heeft gehad, kan niet worden afgeleid dat verweerder voor klaagster, dan wel klagers, als advocaat is opgetreden. Die zaak betreft ook een geschil tussen de cliënte van verweerder jegens een zorginstelling, zodat klagers zich in die zaak ook niet over de handelwijze van verweerder kunnen beklagen; dat kan alleen zijn cliënte. Van enig belangenconflict is de voorzitter dan ook niet gebleken.

4.3    Klagers verwijten verweerder tevens dat hij persoonlijke informatie, zoals hij dat in de diverse gesprekken met klaagster in zaak 1 heeft verkregen, in zaak 2 nu tegen hen gebruikt. Bovendien beklagen zij zich over de intimiderende toon en woordgebruik van  verweerder. Naar het oordeel van de voorzitter hebben klagers deze verwijten, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet nader met stukken onderbouwd, zodat de voorzitter dit niet kan vaststellen.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 7 juli 2016.

griffier    voorzitter