Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:271

Zaaknummer

16-407

Inhoudsindicatie

Voorzitter oordeelt klacht wegens termijnoverschrijding op grond van art. 46g Advocatenwet niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 6 juli 2016

in de zaak 16-407

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch (hierna: de deken) van 5 april 2016 met kenmerk 48/15/087K, door de raad van discipline te ’s-Hertogenbosch ontvangen op 7 april 2016 en door deze raad op 2 mei 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster stond klager bij in 2005 in het kader van een procedure omtrent een rechterlijke machtiging op grond van de wet BOPZ. 

1.2    In de ongedateerde op 1 oktober 2015 door de deken ontvangen brief, aangevuld met de ongedateerde op 26 november 2015 door de deken ontvangen brief, heeft klager zich  beklaagd over verweerster.

1.3    Op 12 april 2016 heeft de griffier van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch aan de voorzitter van het Hof van Discipline verzocht om een andere raad van discipline aan te wijzen om de klacht in behandeling te nemen, omdat verweerster lid is van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

1.4    Bij verwijzingsbeslissing van 20 april 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline voor behandeling van de klacht deze raad van discipline aangewezen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

de belangen van klager niet goed te behartigen tijdens de procedure waarbij klager een rechterlijke machtiging in het kader van de wet BOPZ werd opgelegd. 

3    VERWEER

Op het gemotiveerde verweer van verweerster zal de voorzitter, voor zover relevant, bij de beoordeling nader ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst heeft de voorzitter te beoordelen of de klager kan worden ontvangen in  zijn klacht.

4.2    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.

4.3    Vast staat dat verweerster in 2005 voor klager is opgetreden. Nu klager pas ruim tien jaar daarna een klacht over het optreden van verweerster heeft ingediend, is de voorzitter met verweerster van oordeel dat de klacht wegens tijdsverloop niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding zijn door klager niet gesteld.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van

mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 6 juli 2016.

griffier    voorzitter