Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-11-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:235
Zaaknummer
16-778/DH/DH
Inhoudsindicatie
Klager heeft een relatie gehad met de moeder van verweerder. Verweerder heeft klager vanaf zijn privé e-mailadres diverse berichten gestuurd, waaronder een bericht dat hij heeft ondertekend met: “Mr. [naam verweerder], advocaat”. De raad is van oordeel dat sprake is van een vermenging van verweerders privé-hoedanigheid met zijn hoedanigheid van advocaat. Verweerder is in de kwestie tussen zijn moeder en klager met verwijzing naar zijn functie van advocaat een belangrijke rol gaan spelen en heeft die laatste hoedanigheid als het ware als drukmiddel ingezet. Bovendien heeft hij in die setting uitlatingen gedaan aan het adres van klager waarvoor een voldoende feitelijke grondslag ontbrak en die daarmee onnodig grievend en ongefundeerd waren. Klacht gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 7 november 2016
in de zaak 16-778/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij e-mail van 19 april 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 16 augustus 2016 met kenmerk K102 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 16 augustus 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 september 2016 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde].
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager heeft enige tijd een relatie gehad met de moeder van verweerder. Deze relatie is op enig moment geëindigd.
2.2 Tussen klager en verweerder heeft nooit een zakelijke relatie bestaan.
2.3 Op 6 november 2015 heeft verweerder aan klager vanaf zijn privé e-mailadres een e-mail gestuurd, welke hij heeft ondertekend met “Mr. [naam verweerder], advocaat”. In deze e-mail komen de volgende zinsneden voor:
“Het verleden heeft overduidelijk bewezen dat jij een volstrekt psychisch inlabiel persoon bent.”
“Je bent knettergek.”
“Dit is poging tot moord. Kan je 12 jaar gevangenisstraf voor krijgen. Wil je dat ik aangifte doe? Kan ik doen!”
2.4 Op 7 november 2015 heeft verweerder aan klager vanaf zijn privé e-mailadres een e-mail gestuurd waarin hij klager te kennen geeft dat hij zal overleggen met zijn collega. Deze mail heeft verweerder ondertekend met “[voornaam verweerder]”.
2.5 Op respectievelijk 9, 13, 18 en 27 november 2015 heeft verweerder aan klager vanaf zijn privé e-mailadres e-mails gestuurd aan klager. Deze mails heeft verweerder ondertekend met “[voornaam verweerder]”.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich niet heeft gehouden aan het gestelde in gedragsregels 1, 2 en 31 door zich in een privé e-mail d.d. 6 november 2015 voor advocaat uit te geven en zich als zodanig heeft voorgedaan en beschuldigingen aan klager heeft geuit die iedere feitelijke onderbouwing en grondslag missen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt de regel van artikel 46 Advocatenwet, inhoudende dat de advocaat zich dient te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
5.2 Verweerder heeft aangevoerd dat hij de e-mails waar klager naar verwijst niet in zijn hoedanigheid van advocaat heeft verzonden, maar in zijn privé hoedanigheid, en dat om die reden het advocatentuchtrecht niet op hem van toepassing is.
5.3 De Raad volgt verweerder niet in dit standpunt. Het is juist dat privé-gedragingen van een advocaat blijkens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline in beginsel tuchtrechtelijk niet van belang zijn. Dit is echter anders indien er voldoende aanknopingspunten zijn of verband bestaat of verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven toe te passen, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. De raad meent dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. De vermenging van privé-hoedanigheid en hoedanigheid van advocaat blijkt met name uit de e-mail van 6 november 2015 die door verweerder is ondertekend met “Mr. [naam verweerder], advocaat” en zijn e-mail van 7 november 2015 waarin hij te kennen geeft te zullen overleggen met zijn collega. Klager kan dan ook in zijn klacht worden ontvangen.
5.4 De uitlatingen van verweerder heeft hij gedaan als zoon uit bezorgdheid om, en betrokkenheid bij, zijn moeder. Van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht dat hij zijn rol als advocaat en zijn eigen persoonlijke betrokkenheid strikt gescheiden houdt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de raad echter gebleken dat verweerder in de kwestie tussen zijn moeder en klager met verwijzing naar zijn functie van advocaat een belangrijke rol is gaan spelen en hij die hoedanigheid als het ware als drukmiddel heeft ingezet. Bovendien heeft hij in die setting uitlatingen gedaan aan het adres van klager waarvoor een voldoende feitelijke grondslag ontbrak en die daarmee onnodig grievend en ongefundeerd zijn.
5.5 Verweerder heeft hiermee zoals het een behoorlijk advocaat niet betaamt en derhalve klachtwaardig gehandeld.
5.6 De raad acht op grond van het voorgaande de klacht gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Alles overziend acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. C.H. Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2016.
Deze beslissing is in afschrift op 7 november 2016 verzonden.