Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-11-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:278

Zaaknummer

16-305

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerster dat zij zich onvoldoende heeft ingezet voor de belangen van klaagster en niet voldoende deskundig is opgetreden, met name toen het over een schikking ging. Klaagster vermoedt dat verweerster in de procedure heeft samengespannen met de wederpartij en door die partij betaald is. Ook klaagt klaagster over het feit dat zij op de dag van de zitting onverwachts te horen kreeg dat er die dag een mondelinge behandeling was. Tenslotte stelt klaagster dat verweerster niet alle stukken aan de opvolgend advocaat ter beschikking heeft gesteld. Naar het oordeel van de raad is van samenspanning niet gebleken. Uit het feit dat klaagster kort voor de zitting een bespreking heeft gehad met verweerster concludeert de raad dat klaagster op de hoogte was van de mondelinge behandeling. Klaagster heeft niet onderbouwd dat verweerster niet alle relevante stukken heeft afgegeven aan de opvolgend advocaat. De klachten zijn allen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 7 november 2016

in de zaak 16-305

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 17 juni 2015, aangevuld met twee brieven van 13 augustus 2015, heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 4 april 2016 met kenmerk K 15/66, door de raad ontvangen op 5 april 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 september 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster heeft klaagster van december 2012 tot medio 2014 rechtsbijstand verleend in het kader van een aansprakelijkheidsprocedure tegen haar voormalige advocaat.

2.2    Op 17 september 2013 heeft in die procedure een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Zutphen. Gedurende die zitting heeft de rechter ongeveer één uur buiten aanwezigheid van verweerster en de wederpartij met klaagster gesproken teneinde te trachten een minnelijke regeling te bereiken.

2.3    Bij brief van 18 september 2013 heeft verweerster aan klaagster verslag gedaan van de zitting en haar geadviseerd alsnog met het schikkingsvoorstel akkoord te gaan. Klaagster heeft dit advies niet opgevolgd.

2.4    Bij vonnis van 26 maart 2014 zijn de vorderingen van klaagster afgewezen. Klaagster heeft middels een opvolgend advocaat hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij zich onvoldoende heeft ingezet voor de belangen van klaagster en niet voldoende deskundig is opgetreden, met name toen het over een schikking ging. Klaagster vermoedt dat verweerster in de procedure heeft samengespannen met de wederpartij en door die partij betaald is;

b)    klaagster op 17 september 2013 onverwachts te horen kreeg dat er die dag een mondelinge behandeling was;

c)    verweerster niet alle stukken aan de opvolgend advocaat ter beschikking heeft gesteld.

4    VERWEER

4.1   

Ad klachtonderdeel a)

Verweerster betwist dat zij de belangen van klaagster onvoldoende bekwaam en deskundig heeft behartigd. Zij staat nog altijd achter haar advies aan klaagster om akkoord te gaan met het schikkingsvoorstel van € 20.000. Zij voelt zich daarin gesteund door de uitspraak van de rechtbank.

Ad klachtonderdeel b)

Voor de zekerheid heeft verweerster klaagster op 17 september 2013 telefonisch herinnerd aan de mondelinge behandeling die middag.

Ad klachtonderdeel c)

Verweerster heeft een deel van het dossier aan de opvolgende advocaat toegezonden. De rest heeft zij afgegeven aan klaagster. Zij heeft nooit enig bericht ontvangen dat er stukken aan het dossier ontbreken. Welke stukken dat zouden zijn blijkt ook niet uit de klacht.

5    BEOORDELING

5.1     

Ad klachtonderdelen a) en b)

De raad is van oordeel dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn. Niet gebleken is dat verweerster klaagster niet naar beste weten en kunnen geadviseerd heeft. De telefonische oproep voor de zitting op 17 september 2013 volgde op een bespreking over de zitting kort tevoren. Klaagster moet tijdig van de zitting op de hoogte zijn geweest. Tijdens de zitting heeft klaagster alleen, dat wil zeggen zonder verweerder en de wederpartij en diens advocaat, met de rechter gesproken. Hoewel die gang van zaken op zijn minst genomen niet gebruikelijk is, is niet gebleken dat klaagster daarmee op dat moment niet instemde. Uit de gang van zaken tijdens de zitting kan voorts geen samenspanning van verweerster met de wederpartij of de rechter worden afgeleid. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet is daarom niet gebleken. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

5.2   

Ad klachtonderdeel c)

Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij niet alle stukken uit het dossier zou hebben afgegeven. Klaagster heeft haar standpunt onvoldoende gespecificeerd onderbouwd. Ook op dit punt is van een tuchtrechtelijk handelen of nalaten als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet niet gebleken. Daarom is ook dit onderdeel van de klacht ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a, b en c ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. R. Veerman, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, P.R.M. Noppen, L.A.M.J. Putz, E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2016.

Griffier    Voorzitter