Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-04-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:276
Zaaknummer
16-174
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over optreden eigen advocaat. Verweerder heeft geen fouten gemaakt in de procedure en niet gebleken is van belangenverstrengeling. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van 7 april 2016
in de zaak 16-174
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 19 februari 2016 met kenmerk RvT 15-0285, door de raad ontvangen op 22 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Bij brief van 31 augustus 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.
1.3 Als gevolg van een medische fout heeft klager letselschade opgelopen. Hij heeft hierover een klacht ingediend bij het ziekenhuis te Breda.
1.4 Verweerster heeft klager bijgestaan in een klachtzaak bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) te Eindhoven. Klager had klachten ingediend tegen de neuroloog en tegen de manager bestuurlijke/juridische zaken in het ziekenhuis te Breda. De klachten tegen de manager bestuurlijke/juridische zaken zijn ingetrokken en de klachten tegen de neuroloog zijn samengevoegd tot één zaak. Verweerster heeft een toelichting op het reeds ingediende klaagschrift geschreven en ingediend bij het RTG Eindhoven. Na de resterende stukkenwisseling (verweerschrift, repliek en dupliek) liet het RTG Eindhoven weten voornemens te zijn de zaak in raadkamer af te doen. Vervolgens heeft verweerster nog gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek te worden gehoord. Op 11 maart 2015 heeft het RTG Eindhoven de klacht tegen de neuroloog afgewezen, onder meer op grond van het feit dat de neuroloog op de dag van het ongeluk, 21 maart 2012, niet betrokken was bij de zorg aan klager. Aan de hand van het roosterschema en de dienstlijst heeft de neuroloog dat aangetoond. Tegen de beslissing van het RTG Eindhoven is geen hoger beroep ingesteld.
1.5 Verweerster heeft klager ook geadviseerd over een civiele vordering tegen het ziekenhuis in Breda.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerster de verkeerde neuroloog heeft aangeklaagd;
b) verweerster klager heeft bijgestaan ter zake van een civiele vordering tegen het ziekenhuis te Breda waarbij zij de belangen van klager onvoldoende heeft behartigd omdat zij zelf belangen had in het ziekenhuis.
3. VERWEER
3.1 Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de beoordeling van de klachtonderdelen aan de orde.
4. BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 Klager heeft verweerster verweten dat zij niet goed heeft uitgezocht tegen welke neuroloog de klacht moest worden ingediend. Dit verwijt gaat er vanuit dat klager verweerster heeft opgedragen om ter zake van de door hem geleden schade een klacht in te dienen bij het RTG te Eindhoven. Verweerster heeft echter gemotiveerd aangevoerd dat klager zelf het klaagschrift heeft opgesteld en ingediend en dat zij eerst in een later stadium bij de zaak is betrokken en heeft getracht die in goede banen te leiden. Klager heeft daarentegen niet gesteld dat deze gang van zaken onjuist. Ook anders zins is daarvan niet gebleken. De voorzitter komt dan ook tot het oordeel dat niet gebleken is dat verweerster op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de keuze van klager met betrekking tot de neurologen tegen wie een klacht moest worden ingediend.
Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.2 De voorzitter constateert dat klager in het geheel geen concrete feiten heeft gesteld waaruit zou blijken dat verweerster een belang heeft in het ziekenhuis, laat staan een zodanig belang dat zij klager daarover bij het aangaan van de opdracht had moeten informeren. Dit klachtonderdeel mist derhalve feitelijke onderbouwing en is eveneens kennelijk ongegrond.
4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
De klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 7 april 2016.
Griffier voorzitter