Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-09-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:274

Zaaknummer

16-714

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; optreden advocaat wederpartij; kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 21 september 2016

in de zaak 16-714

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 25 juli 2016 met kenmerk K 16/02, door de raad ontvangen op 26 juli 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 6 januari 2016, aangevuld bij e-mailbericht van 17 januari 2016, die per post is ontvangen op 22 januari 2016, en bij brief van 23 mei 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.3    Op 10 juli 2009 hebben klager en zijn ex-echtgenote met de Rabobank een overeenkomst gesloten op grond waarvan een geldlening (KeuzePlus Hypotheek) is verstrekt tot een bedrag van € 116.693,00 (leninglimiet) tegen een rente van 4,5% per jaar. De financiering is uitsluitend gebaseerd op de waarde van de woning van klager en niet op zijn inkomen. Op de lening hoefde niet te worden afgelost, behalve in de gevallen als vermeld in de algemene voorwaarden. Als aanvullende opeisingsgrond is opgenomen dat de financiering opeisbaar is als het totaal opgenomen bedrag groter of gelijk is aan 75% van de executiewaarde van de woning.

1.4    Bij e-mailbericht van 15 juni 2009 heeft de accountmanager van de Rabobank klager als volgt bericht over de aanvullende opzeggingsgrond:

(…)

“Ten aanzien van de aanvullende opeisingsgrond wil ik nog aangeven dat zolang aan de verplichtingen wordt voldaan (lees: rentebetalingen) zowel jullie als de bank er geen enkel belang bij heeft dat de lening wordt opgeëist.”

(…)

1.5    Tussen klager en de Rabobank is eind 2013/begin 2014 een geschil ontstaan over dit hypothecair krediet. In het kader van dit geschil heeft de Rabobank bij brief van 25 juli 2014 aan klager meegedeeld dat de limiet van dit krediet is vastgesteld op € 95.018,15, waardoor het gebruik van de KeuzePlus hypotheekrekening is geblokkeerd.

1.6    Klager heeft vervolgens in kort geding veroordeling van de Rabobank gevorderd om de kredietlimiet op straffe van een dwangsom te verhogen tot

€ 116.693,00. Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen opnieuw in overleg te treden. Dit heeft niet tot enig resultaat geleid. Bij faxbericht van 1 september 2014 heeft de advocaat van klager de voorzieningenrechter verzocht om vonnis te wijzen. Bij vonnis van 24 september 2014 is de vordering afgewezen.

1.7    Er is een achterstand ontstaan in de betaling van de hypotheekrente. Bij brief van 30 juli 2015 is klager te kennen gegeven dat het verstrekte krediet per direct is opgezegd. Voorts is overgegaan tot melding van de betalingsachterstanden bij het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR) en is executieverkoop van de woning op 17 mei 2016 bepaald.

1.8    Klager heeft een kort geding aanhangig gemaakt ter zake van de voorgenomen executieverkoop en gevorderd de BKR-registratie ongedaan te maken. Bij vonnis van 23 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter de daartoe strekkende vorderingen afgewezen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder niet aan de kernwaarden zoals neergelegd in de Advocatenwet heeft voldaan en zich niet integer heeft gedragen;

b)    verweerder een ‘crimineel’ is die op ‘criminele wijze voor zijn criminele opdrachtgever’ optreedt. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst klager mede naar de overige onderdelen van de klacht. Verweerder heeft bovendien nagelaten de Rabobank te adviseren aan klager een kopie van de complete tussen hem en de Rabobank gesloten overeenkomst te verstrekken. De Rabobank heeft de aan de overeenkomst gehechte verklaring van de accountmanager van de bank later verwijderd. Hiermee heeft de Rabobank valsheid in geschrifte gepleegd waaraan verweerder volgens klager medeplichtig is. Klager verwijt verweerder ook dat hij in een brief van 16 december 2015 aan (onder meer) de toenmalige advocaat van klager heeft uitgelegd hoe het zit met de prijsbepaling van de woning van klager en dat hij misbruik heeft gemaakt van e-mailberichten van klager aan de griffie van het Hof van Discipline van 15 december 2013 en aan de Orde van Advocaten Gelderland van 9 oktober 2014. Daarnaast verwijt klager verweerder dat hij de Rabobank heeft geadviseerd akkoord te gaan met de verkoop van de woning van klager. Klager heeft ter ondersteuning van zijn kwalificatie van de Rabobank als een criminele organisatie, pagina’s van een aantal websites overgelegd.

c)    verweerder ten onrechte doet voorkomen dat hij ook voor de Rabobank Nederland optreedt. Hiermee tracht verweerder verwarring te zaaien bij klager en zijn advocaat en hem op het verkeerde spoor te zetten en te misleiden.

d)    verweerder de Rabobank heeft geadviseerd de krachtens haar voorwaarden maandelijks te betalen hypotheekrente, waartoe klager ook betalingsopdrachten heeft verstrekt, niet te incasseren. Hierdoor heeft klager een betalingsachterstand opgelopen. Vervolgens heeft de Rabobank hem bij het BKR aangemeld waardoor de creditcard van klager niet meer wordt verlengd en hij gedurende een periode van vijf jaar nergens meer een lening kan afsluiten. Door de blokkade kon klager niet meer aan zijn verplichtingen voldoen, omdat de keuze KeuzePlus hypotheekverlening tegelijkertijd ook zijn lopende betaalrekening was.

e)    verweerder het gedrag van Rabobank, bestaande uit allerlei pesterijen, zoals het belasten van klager met kosten voor niet-verleende diensten, goed te keuren. Zo heeft de Rabobank kosten in rekening gebracht voor diensten, waarvan klager geen gebruik meer kan maken en weigert de Rabobank deze te restitueren. Door niet tijdig de kwartaaluitkeringen te verrichten, eigent de Rabobank zich de aan klager toekomende rente over de betreffende bedragen toe. Verweerder is als belangenbehartiger medeplichtig aan deze acties.

f)    verweerder de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft gemanipuleerd, dan wel beïnvloed. De rechter had aan de wederpartij opdracht gegeven om zonder vooraf voorwaarden te stellen, uit te zoeken of de verstrekking van de KeuzePlus hypotheek op de juiste manier had plaatsgevonden. In strijd met deze opdracht heeft de Rabobank vooraf voorwaarden gesteld. Klager was genoodzaakt vonnis te vragen, zonder de mogelijkheid te hebben deze voorwaarden aan de rechter kenbaar te maken. De rechter was daarom niet op de hoogte van deze feiten en kon deze feiten niet meewegen in het vonnis.

g)    verweerder de belangen van de bank is blijven behartigen, terwijl klager eveneens een cliënt is geweest van zijn kantoor. Klager heeft een eerder ingediende klacht over deze handelwijze op doktersadvies moeten laten rusten. Daarbij ging hij er vanuit dat de gedraging zich niet zou herhalen.

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat het in deze klacht gaat om het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Daarbij heeft deze advocaat een grote mate van vrijheid om de zaak te behandelen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Ten aanzien van klachtonderdeel a) stelt de voorzitter vast dat verweerder niet concretiseert op welke wijze de kernwaarden als genoemd in de Advocatenwet, zijn geschonden. Klager verwijt verweerder dat hij zich niet integer heeft gedragen maar volstaat met vaak ongefundeerde, in algemene bewoordingen geuite, kritiek op de handelwijze van verweerder, terwijl hij verzuimt aan te geven welke specifieke gedraging van verweerder zou moeten leiden tot de conclusie dat verweerder niet integer is.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    De voorzitter stelt vast dat het hier om zware beschuldigingen gaat. Verweerder zou ‘crimineel’ zijn en op ‘criminele wijze voor zijn criminele opdrachtgever’ optreden. Klager noemt als voorbeeld dat hij geen complete stukken met betrekking tot een overeenkomst tussen hem en de Rabobank heeft ontvangen en dat een verklaring van de accountmanager is verwijderd waarmee valsheid in geschrifte zou zijn gepleegd. De juistheid van deze bezwaren is niet komen vast te staan, daar klager deze verwijten niet, althans onvoldoende, concretiseert, laat staan dat het handelen van verweerder kan worden gekwalificeerd als ‘crimineel handelen’. De door klager overgelegde pagina’s van een aantal websites zeggen niets over het optreden van verweerder in de zaak van klager tegen de cliënte van verweerder, de Rabobank.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Ook hierin ziet de voorzitter geen klachtwaardig handelen. Niet gebleken is dat verweerder heeft gepoogd een onjuiste voorstelling van zaken te geven door de indruk te wekken dat hij ook voor Rabobank Nederland optreedt. Uit de brief van de raadsman van klager van 16 maart 2015 is niet af te leiden dat verweerder een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en verwarring heeft proberen te zaaien bij klager en zijn advocaat. Klagers advocaat constateert immers zelf in genoemde brief dat verweerder (nog) niet optreedt voor Rabobank Nederland.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    Dit klachtonderdeel komt er op neer dat klager verweerder verwijt dat hij zijn cliënte onjuist heeft geadviseerd, waardoor klager nodeloos in zijn belangen is geschaad doordat hij een betalingsachterstand heeft opgelopen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij in die kwestie de belangen van zijn cliënte heeft behartigd en dat dat zijn taak is. Dat is, naar het oordeel van de voorzitter, juist. Niet gebleken is dat verweerder in zijn rol van advocaat van de Rabobank de belangen van klager nodeloos heeft geschaad dan wel anderszins klachtwaardig heeft gehandeld. Daarbij komt dat de voorzieningenrechter in de [naam rechtbank] bij vonnis van 23 november 2016 (zie onder 1.8) heeft overwogen dat klager niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en dat de BKR-notering door de Rabobank niet onjuist was en niet ongedaan behoeft te worden gemaakt.

Ad klachtonderdeel e)

4.6    Ook het in dit klachtonderdeel gestelde is in het geheel niet komen vast te staan. Klager verwijt verweerder het handelen van diens cliënte. Dat kan echter verweerder niet worden aangerekend. Het is niet aan de raad van discipline om over het optreden van de Rabobank een oordeel te geven. In ieder geval is niet komen vast te staan dat verweerder hierbij enige klachtwaardige rol heeft gespeeld.

Ad klachtonderdeel f)

4.7    Ook het in dit klachtonderdeel gestelde is niet komen vast te staan. Niet gebleken is dat verweerder, in het kader van de schikkingsonderhandelingen voorwaarden heeft gesteld die hij niet had mogen stellen. In zijn brief van 20 augustus 2014 aan de toenmalige raadsvrouw van klager geeft verweerder enkel een paar uitgangspunten voor de schikkingsonderhandelingen aan. Verweerder merkt expliciet op (onder 5 van de brief) dat er geen voorwaarden aan het te voeren overleg worden gesteld. Ook in de brief van verweerder van 22 augustus 2014 aan de toenmalige raadsvrouw van klager worden geen voorwaarden vooraf gemeld. Bovendien geeft klager aan dat het niet verweerder, maar diens cliënte is, die de voorwaarden heeft gesteld. Dat kan verweerder niet verweten worden. Van klachtwaardig handelen is geen sprake.

Ad klachtonderdeel g)

4.8    De klacht omtrent de belangenverstrengeling is in 2014 door klager ingediend en vervolgens, voordat de raad van discipline daarover een oordeel heeft gegeven, ingetrokken. Nu de raad van discipline over deze klacht nog geen oordeel heeft gegeven, is klager wel ontvankelijk in dit klachtonderdeel en zal de voorzitter een oordeel geven. De voorzitter volgt klager niet in zijn verwijt jegens verweerder dat deze, dan wel een kantoorgenoot voor de Rabobank is opgetreden tegen klager terwijl klager ook cliënt is geweest van verweerder dan wel een kantoorgenoot van verweerder. Op grond van Gedragsregel 7 lid 4 Advocatenwet is het de advocaat niet toegestaan tegen een voormalige cliënt of een bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem op te treden behoudens in de navolgende gevallen:

1.    de aan de advocaat toevertrouwde of toe te vertrouwen belangen niet betreffen dezelfde kwestie ten aanzien waarvan de voormalige cliënt of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat of een kantoorgenoot van hem, de aan de advocaat toevertrouwde belangen of toe te vertrouwen belangen ook geen verband hielden of houden met die kwestie en een daarop uitlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is;

2.     de advocaat of zijn kantoorgenoot niet beschikt over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook afkomstig van zijn voormalige cliënt of bestaande cliënt, dan wel zaaksgebonden informatie of informatie de persoon dan wel het bedrijf van de voormalige cliënt of de bestaande cliënt betreffende, die van belang kan zijn in de zaak tegen de voormalige cliënt of de bestaande cliënt;

3.     ook overigens niet van redelijke bezwaren is gebleken aan de zijde van de voormalige of de bestaande cliënt of aan de zijde van de partij, die zich met het verzoek tot behartiging van zijn belangen tot de advocaat heeft gewend.

4.9    De voorzitter stelt vast dat het de onderhavige zaak betrekking heeft op een andere kwestie dan die waarin klager werd bijgestaan door een of meer  kantoorgenoten van verweerder. Verweerder heeft in zijn brief van 4 december 2014 aan de toenmalige deken aangevoerd dat zijn kantoor laatstelijk in 2012 werkzaamheden heeft verricht voor klager en dat die zaak is afgerond. Die zaak had geen raakvlak met het onderhavige geschil. Bovendien beschikte verweerder noch één van zijn kantoorgenoten over vertrouwelijke informatie die in het geschil tussen klager en de Rabobank kon worden gebruikt. Bovendien, zoals verweerder ook heeft aangevoerd, is bij aanvang van de werkzaamheden voor de Rabobank, niet gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van klager, die aan de behartiging van de belangen van de Rabobank in de weg zouden kunnen staan. Deze gang van zaken is door klager niet betwist, zodat de voorzitter van oordeel is dat geen sprake is van belangenverstrengeling.

4.10    Voorts stelt de voorzitter vast dat klager onder meer in zijn e-mail van 23 mei 2016 aan de deken aangeeft dat hij twijfelt aan de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de raad van discipline. Voor zover klager bedoelt de raad op voorhand te wraken, gaat de voorzitter hieraan voorbij omdat een wrakingsverzoek specifiek gericht moet zijn op één of meer leden van de raad terwijl dit verzoek tevens moet worden onderbouwd. Daarvan is in dit geval geen sprake.

4.11    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in al haar onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in al haar onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 21 september 2016.

griffier    voorzitter