Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-07-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:108

Zaaknummer

17-1043/DB/LI

Inhoudsindicatie

Voorzitter heeft terecht geoordeeld dat klacht kennelijk ongegrond is omdat verweerder niet gehouden was om een procedure aanhangig te maken en de vrijheid had zich terug te trekken. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing d.d. 16 juli 2018 van de Raad van Discipline in het ressort’s-Hertogenbosch

in de zaak 17-1043DB/LI

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 30 januari 2018 op de klacht van:

 

 

klager

 

tegen:

 

         verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 18 augustus 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief, met bijlagen, aan de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad) van 21 december 2017 met kenmerk K17-095, door de raad ontvangen op 22 december 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij beslissing van 30 januari 2018 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 Advocatenwet kennelijk ongegrond  verklaard. Deze beslissing is op 8 februari 2018 verzonden aan klager.

1.4      Bij mail van 7 maart 2018, door de raad ontvangen op dezelfde dag, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 28 mei 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.6         De raad heeft kennisgenomen van bovenbedoelde beslissing van de voorzitter en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven. Ook heeft de raad kennisgenomen van bovengenoemd verzetschrift van klager.

                         

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.      

 

 

3          VERZET

3.1     De gronden van het verzet houden in dat de klacht volgens klager wel degelijk gegrond is en dat de voorzitter deze ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Klager voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan.

3.2     Met betrekking tot klachtonderdeel 1 betoogt klager als volgt. Verweerder had al enkele dagen na het intake-gesprek voldoende informatie van klager ontvangen om de zaak volgens zijn criterium af te wijzen. Verweerder had de zaak dus niet moeten aannemen en geen toevoeging moeten aanvragen. Hij heeft met voorbedachten rade klagers zaak misbruikt om negatief advies te geven. Voor alleen een advies wilde klager geen 770 euro betalen; dat had hij wel van een arbeidsjurist voor 150-200 euro kunnen krijgen. Klager wilde de bijstand van een advocaat alleen voor het starten van een procedure, zoals verweerder dat tijdens het intake gesprek ook aangaf. Klager ziet absoluut niet dat zijn belang is gediend door verweerders onjuiste advies en onterechte afwijzing van de zaak.

3.3     Met betrekking tot klachtonderdeel 2 herhaalt klager dat niet hij, maar verweerder de vertrouwensbreuk heeft veroorzaakt. Verweerder wilde immers zijn onjuiste beweringen niet corrigeren, aldus klager.

 

4          BEOORDELING

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond  verklaard.

4.2      Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. L.G. de Haas en A.J.F.van Dok, leden, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2018.

 

 

 

 

Griffier                                            Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 juli 2018

 

verzonden aan:

-           klager

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

 

 

Op grond van artikel 46j lid 4 en 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.